In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 22 maart 2022 voor herbeoordeling van zijn situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft de Belastingdienst op 15 juni 2023 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen nieuw besluit genomen.
De rechtbank bepaalt dat de Belastingdienst binnen twee weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit moet nemen, met een termijn van zes weken voor het doen van een vooraankondiging. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijnen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de Belastingdienst het griffierecht van € 51,- en een proceskostenvergoeding van € 437,50 aan eiser vergoeden. De rechtbank wijst verzoeken van de Belastingdienst om de beslistermijn te verlengen en om een lagere wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding toe te passen af, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing. De rechtbank benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen.