Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet voor laten gaan van een voorrangsvoertuig op 10 december 2021. De betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 12 maart 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. N.G.A. Voorbach, had het beroepschrift ingediend. De officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht, maar heeft ook geconstateerd dat de hoorplicht is geschonden, omdat de betrokkene niet is gehoord door de officier van justitie. Dit is in strijd met de wet en leidt tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft het beroep tegen die beslissing gegrond verklaard en de boete met 25% gematigd. Daarnaast is er een overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld, wat ook heeft geleid tot een verdere matiging van de boete met 25%.
De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd, de boete gematigd tot € 125,- plus administratiekosten, en de officier van justitie opgedragen het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen. Tevens is er een proceskostenvergoeding toegekend van € 218,75. De uitspraak is openbaar gedaan door de kantonrechter en de griffier, en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.