In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden van 14 km per uur te hard op een (auto)weg buiten de bebouwde kom op 8 december 2021. Betrokkene heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 12 maart 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verbalisant. Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden. Daarnaast was er een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat ook een reden was om de boete te matigen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete gematigd tot € 61,50 plus administratiekosten. De officier van justitie werd opgedragen het teveel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de hoorplicht en de redelijke termijn in administratieve procedures.