Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht dat op rood stond op 13 januari 2022. Betrokkene heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij niet door rood heeft gereden, maar dat hij stil stond bij het verkeerslicht en pas na het omspringen van het licht naar oranje is opgetrokken. Tijdens de zitting heeft betrokkene zijn persoonlijke omstandigheden uiteengezet, waaronder de opname van zijn schoonmoeder in het ziekenhuis, wat zijn concentratie zou hebben beïnvloed.
De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, heeft het beroep ongegrond verklaard en verzocht om de boete te handhaven. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant, die schuin achter betrokkene stond en het verkeerslicht goed kon waarnemen.
Desondanks heeft de kantonrechter geoordeeld dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. Daarnaast is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat ook heeft geleid tot een matiging van de boete. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de boete gematigd tot € 125,- plus € 9,- administratiekosten en de officier van justitie opgedragen het te veel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen.