In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het gebruik van een puntstuk op 30 januari 2022 om 01:29 uur in Etten-Leur. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. Hij verklaarde dat hij een passagier had afgezet en dat hij over het puntstuk moest rijden vanwege verkeersobstakels. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd aan de kentekenhouder, omdat er geen reële mogelijkheid was tot staandehouding.
Echter, de kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wet. Dit leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. Daarnaast is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure langer dan twee jaar heeft geduurd. De kantonrechter heeft daarom besloten de boete te matigen met 25% en heeft de inleidende beschikking gewijzigd, waardoor de boete werd vastgesteld op € 125,- plus administratiekosten. De officier van justitie is opgedragen het teveel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen.