Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het niet zoveel mogelijk rechts houden op een autoweg op de Rijksweg A16 te Zevenbergschen Hoek op 22 januari 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft betrokkene zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij zich aan de verkeersregels had gehouden en dat de verbalisanten hem onterecht hadden aangesproken. Betrokkene voerde aan dat hij voorzichtig had ingehaald en dat er sprake was van een wegomleiding en slecht zicht. Een getuige bevestigde het verhaal van betrokkene, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht om het beroep ongegrond te verklaren, hoewel zij om matiging van de boete vroeg vanwege schending van de redelijke termijn.
De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht door de officier van justitie. Dit leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter matigde de boete met 25% vanwege deze schending en ook vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de boete werd aangepast. Betrokkene kreeg het teveel betaalde bedrag terugbetaald.