ECLI:NL:RBZWB:2024:2196

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
RK 23-026315
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging en teruggave van inbeslaggenomen goederen in strafzaak

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager, geboren in 1982 en gedetineerd in de P.I. Grave, had verzocht om teruggave van in beslag genomen goederen, waaronder een mobiele telefoon, een computer en een externe harde schijf. De klager stelde dat de inbeslagneming niet in het belang van waarheidsvinding was en dat het voortduren van het beslag hem onnodig en disproportioneel benadeelde. Tijdens de behandeling in raadkamer op 20 maart 2024 waren de officier van justitie en de raadsman van de klager aanwezig, maar de klager zelf was niet verschenen.

De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de goederen, omdat deze mogelijk gebruikt zijn bij de strafbare feiten waarvan de klager wordt verdacht. De rechtbank stelde vast dat er aanwijzingen waren dat de inbeslaggenomen gegevensdragers relevant waren voor de waarheidsvinding en dat het niet onwaarschijnlijk was dat de goederen later verbeurd verklaard zouden worden. De rechtbank concludeerde dat het beslag op de goederen nog steeds in overeenstemming was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de inbeslaggenomen goederen niet aan de klager worden teruggegeven. Deze beslissing is genomen door rechter E.B. Prenger en is op 2 april 2024 openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-316343-23
raadkamernummer : 23-026315
datum : 20 maart 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. Grave,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg (Tivolistraat 18, 5017 HP Tilburg),
hierna te noemen: de klager, tevens beslagene.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 27 september 2023 onder klager in het strafvorderlijk onderzoek tegen hem onder andere in beslag zijn genomen: een mobiele telefoon (Motorola Moto G31), een computer/Notebook (HP Compaq 6715b) en een externe harde schijf inclusief kabel (Seagate) (hierna: de goederen);
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 23 oktober 2023 ter griffie van deze rechtbank;
  • de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 20 maart 2024. Gehoord zijn de officier van justitie mr. J.A. Castelijn, en mr. J. van Rooijen als gemachtigd raadsman van klager.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat de inbeslagneming van de goederen die aan klager toebehoren niet in het belang van waarheidsvinding is. Voortduring van het beslag op onder andere de telefoon levert klager niet alleen veel ongemak, maar ook (financiële) schade op. Klager is van mening dat handhaving van het beslag zoals dat nu is gelegd in ieder geval onrechtmatig is daar klager daardoor op een onnodige en disproportionele wijze wordt getroffen en tevens strijdig is met artikel 1, eerste protocol, bij het EVRM.
De raadsman heeft in aanvulling op het klaagschrift in raadkamer aangevoerd dat uit het verslag van binnentreden in de woning van klager blijkt dat er in totaal 13 goederen in beslag zijn genomen. Het is klager niet bekend om welke overige goederen het gaat naast de in het klaagschrift genoemde drie goederen. Klager wenst de teruggave van 13 goederen.
Het eindproces-verbaal is inmiddels door de verdediging ontvangen. Nu het onderzoek kennelijk is afgerond, is voortduring van het beslag om de waarheid aan de dag te brengen niet meer nodig. Ook ligt het niet in de lijn der verwachting dat de goederen later zullen worden onttrokken aan het verkeer dan wel verbeurdverklaard zullen worden. Er is geen sprake van enige wederrechtelijk verkregen voordeel en doorgaans worden de gegevensdragers in dit soort zaken na onderzoek ook altijd teruggegeven. Door de officier van justitie wordt in raadkamer aangegeven waarvoor de goederen volgens justitie zouden zijn gebruikt. Klager is echter een ontkennende verdachte en het standpunt van de verdediging is daarmee helder.
De officier van justitie heeft in raadkamer aangevoerd dat hij van de zaaksofficier van justitie heeft begrepen dat slechts de drie in het klaagschrift benoemde goederen in beslag zijn genomen. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van deze drie goederen op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave daarvan aan klager nu de goederen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Vermoed wordt dat de goederen zijn gebruikt bij de strafbare feiten waarvan klager wordt verdacht. De officier acht het dan ook niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter, later oordelend, zal beslissen tot verbeurdverklaring van de goederen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
Door klager wordt verzocht om teruggave van 13 goederen die onder hem in beslag zouden zijn genomen. De rechtbank constateert dat in de bijlage bij het verslag binnentreden weliswaar het getal 13 wordt genoemd, maar dat slechts van de drie in het klaagschrift benoemde goederen een kennisgeving inbeslagneming aan klager is verstrekt. Nu klager zelf ook niet richting de raadsman heeft aangegeven om welke overige goederen het gaat, gaat de rechtbank er in deze stand van het onderzoek vanuit dat er drie goederen in beslag zijn genomen en dat het getal 13 een verschrijving is.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op de een mobiele telefoon (Motorola Moto G31), een computer/Notebook (HP Compaq 6715b) en een externe harde schijf inclusief kabel (Seagate) op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379).
De officier van justitie heeft in raadkamer aangevoerd dat het strafvorderlijk belang niet meer gelegen is in waarheidsvinding, maar dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat later een verbeurdverklaring zal volgen.
De rechtbank is van oordeel dat er in het dossier aanwijzingen zijn dat de inbeslaggenomen gegevensdragers zijn gebruikt bij het plegen van vermeende strafbare feiten. Gelet op die omstandigheid - uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van onderhavig klaagschrift en met inachtneming van het summiere karakter van de raadkamer - acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen zal bevelen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beslag op dit moment nog in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 2 april 2024 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).