ECLI:NL:RBZWB:2024:2098

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/1166
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag omzetbelasting en verzuimboete door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 4 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het tijdvak van 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022, alsook een verzuimboete van € 68 wegens het niet tijdig doen van aangifte. Belanghebbende had de aangifte pas op 17 augustus 2022 ingediend, wat te laat was volgens de wettelijke termijn van 31 juli 2022. De rechtbank heeft de zaak op 22 februari 2024 behandeld, waarbij de inspecteur aanwezig was, maar belanghebbende zich had afgemeld.

De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd en dat er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Belanghebbende had aangevoerd dat zij in afwachting was van een papieren aangiftebiljet en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de verzuimboete niet meer hoefde te worden betaald na de uitbetaling van een teruggaafbeschikking. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat belanghebbende niet voldoende zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen. De rechtbank achtte de verzuimboete van € 68 passend en geboden, en verklaarde het beroep ongegrond. Hierdoor blijft de uitspraak op bezwaar en de verzuimboete in stand, en krijgt belanghebbende geen griffierecht of proceskosten vergoed.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1166

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 november 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete van € 68 opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de boetebeschikking ongegrond verklaard en de verzuimboete gehandhaafd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de inspecteur [inspecteur] deelgenomen. Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.5.
Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is over het tijdvak 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022 belastingplichtig voor de omzetbelasting.
3.1.
Belanghebbende heeft op 17 augustus 2022 de aangifte omzetbelasting voor het hiervoor vermelde tijdvak ingediend. Uit deze aangifte volgt een verzoek tot teruggaaf van omzetbelasting van € 1.365 (verschuldigde omzetbelasting € 200 minus voorbelasting € 1.565).
3.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 27 augustus 2022 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd naar een geschat bedrag van de verschuldigde omzetbelasting van € 500. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 50 wegens het niet tijdig betalen van de omzetbelasting en daarnaast een verzuimboete van € 68 wegens het niet tijdig doen van de aangifte omzetbelasting.
3.3.
Met dagtekening 2 september 2022 heeft de inspecteur een verminderingsbeschikking vastgesteld, waarbij hij de verschuldigde omzetbelasting van € 500 alsmede de verzuimboete van € 50 wegens het niet tijdig betalen van de omzetbelasting heeft verminderd tot nihil.
3.4.
Met dagtekening 16 september 2022 heeft de inspecteur een teruggaafbeschikking omzetbelasting vastgesteld, waarbij hij, conform de aangifte van belanghebbende, de teruggaaf omzetbelasting heeft vastgesteld op € 1.365.
3.5.
De inspecteur heeft op 22 september 2022 een gemotiveerd bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen tegen de verzuimboete van € 68.
3.6.
Met dagtekening 23 september 2022 is aan belanghebbende een aanmaning tot betaling van de verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte gestuurd. Daarbij is € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

Motivering

Vooraf: afwijzing verdagingsverzoek
4. De rechtbank heeft op 10 januari 2024 digitaal een bericht van belanghebbende ontvangen met het verzoek de zitting te verdagen, omdat belanghebbende vanwege vakantie niet bij de behandeling van de zaak op zitting aanwezig kan zijn.
4.1.
Het verdagen van de zitting is een bevoegdheid van de rechtbank. Bij de toepassing hiervan dient zij rekening te houden met verschillende belangen, waaronder die van alle bij de procedure betrokken partijen, alsook het belang van een goede rechtspleging die is gediend met een voortvarende behandeling van de zaak. Na een uitnodiging voor de zitting moet een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting zo mogelijk schriftelijk, onder aanvoering van gewichtige redenen en tijdig, worden ingediend. Onder tijdig wordt verstaan: zo spoedig mogelijk na ontvangst van de uitnodiging of zo spoedig mogelijk nadat van de tot uitstel vragende omstandigheid is gebleken. [1]
4.2.
De rechtbank constateert dat het verzoek om uitstel ongeveer vier weken na ontvangst van de uitnodiging is gedaan. Belanghebbende heeft daarmee niet ‘zo spoedig mogelijk’ na ontvangst van de uitnodiging gereageerd. De rechtbank constateert daarnaast dat uit het verzoek onder meer niet blijkt wanneer belanghebbende haar vakantie heeft gepland. De door belanghebbende gegeven reden voor het verzoek is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen gewichtige reden om tot verdaging over te gaan. De rechtbank heeft het verdagingsverzoek daarom voorafgaand aan de zitting afgewezen.
Vooraf: aanmaningskosten
4.3.
Aan belanghebbende is een aanmaning tot betaling van de verzuimboete gestuurd. Daarbij is een bedrag van € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. De vertegenwoordiger van de inspecteur heeft ter zitting namens de ontvanger toegezegd de aanmaningskosten te zullen verminderen tot nihil.
De verzuimboete
4.4.
Een aangifte die betrekking heeft op een tijdvak is tijdig ingediend indien deze is gedaan binnen een door de inspecteur gestelde termijn van ten minste een maand na het einde van het tijdvak. [2] Indien de belastingplichtige of inhoudingsplichtige de aangifte niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, kan de inspecteur een verzuimboete opleggen. [3]
4.5.
De rechtbank stelt vast dat de aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022 op grond van de wettelijke bepalingen uiterlijk op 31 juli 2022 had moeten zijn ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de betreffende aangifte heeft ingediend op 17 augustus 2022. Belanghebbende heeft daarmee de aangifte te laat ingediend. In dat geval is sprake van een verzuim. De inspecteur heeft de verzuimboete in beginsel terecht opgelegd. Dat in de naheffingsaanslag staat vermeld dat de inspecteur op 17 augustus 2022 heeft geconstateerd dat hij de aangifte over het betreffende tijdvak nog niet heeft ontvangen, terwijl belanghebbende op die datum de aangifte heeft ingediend, doet daar niet aan af. Het verzuim was toen immers al begaan.
4.6.
De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van een verzuimboete geen rol, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt. In dat geval dient het opleggen van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit te voorkomen. [4]
4.7.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende een beroep doet op avas. Daartoe voert belanghebbende twee argumenten aan. Enerzijds stelt belanghebbende dat zij in afwachting was van een papieren uitnodiging tot het doen van de aangifte omzetbelasting over het genoemde tijdvak en dat daarom de te late indiening van de aangifte haar niet kan worden verweten. Anderzijds voert zij aan dat zij naar aanleiding van de brieven van de inspecteur volgend op de boetebeschikking, dan wel met de uitbetaling van de teruggaafbeschikking omzetbelasting op 16 september 2022, in de veronderstelling was dat zij de verzuimboete niet meer hoefde te betalen.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de omstandigheid dat belanghebbende aan het wachten was op een papieren aangiftebiljet blijkt dat belanghebbende op de hoogte was van het gegeven dat zij aangifte moest doen. De uiterste datum voor het indienen van de aangifte, 31 juli 2022, staat (onder andere) op de door belanghebbende ingediende aangifte vermeld. Als belanghebbende al een papieren aangifte had moeten krijgen, dan had belanghebbende zelf tijdig om een papieren aangifte kunnen en moeten vragen, zodat zij binnen de termijn aangifte kon doen. Het enkele wachten op een papieren aangiftebiljet is daarom niet te kwalificeren als het betrachten van voldoende zorg in dit kader.
4.9.
De stelling dat belanghebbende naar aanleiding van brieven van de inspecteur, dan wel met de uitbetaling van de teruggaafbeschikking, in de veronderstelling was dat zij de verzuimboete niet meer hoefde te betalen, merkt de rechtbank aan als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit beroep niet. Weliswaar volgt uit de verminderingsbeschikking van 2 september 2022 dat de verschuldigde omzetbelasting en de verzuimboete wegens het niet tijdig betalen van de omzetbelasting zijn verminderd tot nihil, maar uit die beschikking volgt niet dat de verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte eveneens is verminderd tot nihil. Dit volgt ook niet uit de (uitbetaling van de) teruggaafbeschikking van 16 september 2022. De teruggaafbeschikking is namelijk conform de aangifte van belanghebbende vastgesteld (zie 3.4). Met de verwijzing naar die beschikkingen heeft belanghebbende daarom niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht waaruit belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat zij de verzuimboete van € 68 niet meer hoefde te betalen.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de twee door belanghebbende aangevoerde argumenten niet leiden tot een geslaagd beroep op avas. Belanghebbende heeft niet gesteld of anderszins aannemelijk gemaakt dat er andere feiten of omstandigheden zijn die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van avas. Een beroep op avas kan daarom niet slagen.
4.11.
De rechtbank dient verder te beoordelen of de opgelegde verzuimboete passend en geboden is voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan. Daarbij dient de rechtbank rekening te houden met alle relevante omstandigheden van het geval.
4.12.
De rechtbank ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding voor matiging van de verzuimboete. De rechtbank acht de door de inspecteur opgelegde verzuimboete van € 68 passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar en de verzuimboete in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug en zij krijgt ook geen vergoeding voor eventuele proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 4 april 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2.13, tweede lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021.
2.Artikel 10, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Artikel 67b, eerste lid, van de AWR.
4.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.