ECLI:NL:RBZWB:2024:206

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
02/196480-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen met minderjarige en bewezenverklaring van ontucht met aan zorg toevertrouwde minderjarige

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, dat betrekking had op ontuchtige handelingen met een meisje dat jonger was dan zestien jaar. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen, aangezien de verklaring van het slachtoffer niet voldoende werd gesteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer niet betrouwbaar genoeg was om tot een veroordeling te komen.

Echter, de rechtbank achtte het tweede feit, dat betrekking had op ontucht met een aan de zorg van de verdachte toevertrouwde minderjarige, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had bekend dat hij in de ten laste gelegde periode seksueel contact had gehad met het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat het slachtoffer aan de zorg en waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd, omdat zij in de schoolvakanties bij de verdachte en zijn partner verbleef. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien de taakstraf niet wordt verricht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/196480-22
vonnis van de meervoudige kamer van 18 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1992 op [land]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. T. van Nimwegen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 januari 2024. Verdachte is niet ter zitting verschenen. Wel is zijn gemachtigd raadsman verschenen. De officier van justitie
mr. L.J. den Braber en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 27 oktober 2016 tot 27 oktober 2019 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl zij de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaar, had bereikt;
in de periode van 27 oktober 2019 tot en met 1 februari 2021 ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1. De verklaring van [slachtoffer] dat het seksueel contact met verdachte is begonnen toen zij 13 jaar oud was, is betrouwbaar en kan daarom voor het bewijs worden gebruikt. Voorts vindt de verklaring van [slachtoffer] op essentiële onderdelen steun in de getuigenverklaringen van [getuige] (hierna: [getuige] ) en [moeder] (hierna: moeder), tegen wie [slachtoffer] consistent heeft verklaard.
Feit 2
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit. Verdachte heeft bekend dat hij met [slachtoffer] seks heeft gehad in de ten laste gelegde periode en uit - onder meer - de verklaring van de moeder van [slachtoffer] kan worden afgeleid dat zij [slachtoffer] had toevertrouwd aan de zorg en waakzaamheid van [partner verdachte] en haar toenmalige partner, zijnde verdachte. Er was ook sprake van een bepaalde afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1. De verklaring van [slachtoffer] kan, voor zover die ziet op het vermeende seksuele contact met verdachte vóórdat zij zestien jaar oud was, niet als voldoende betrouwbaar worden beschouwd en moet van het bewijs worden uitgesloten. De ontstaansgeschiedenis van de verklaring van [slachtoffer] is onduidelijk en er zijn aanwijzingen dat haar verklaring onder druk is afgelegd. Verder is niet vast te stellen of zij consistent heeft verklaard.
Indien de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] op dat punt wel voldoende betrouwbaar acht, geldt dat deze verklaring onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier. Alle getuigenverklaringen zijn afkomstig uit één bron, te weten [slachtoffer] , en kunnen daarom niet als steunbewijs dienen.
Feit 2
De verdediging bepleit eveneens vrijspraak van feit 2. Verdachte heeft weliswaar bekend dat hij in de ten laste gelegde periode meerdere malen seksueel contact heeft gehad met [slachtoffer] , maar niet kan worden bewezen dat [slachtoffer] aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vanaf de leeftijd van dertien jaar is [slachtoffer] in de schoolvakanties gaan logeren bij familieleden in [plaats] . Eerst bij haar tante [naam 1] en daarna bij haar oom [naam 2] , waar toen ook haar nicht [partner verdachte] verbleef met verdachte, haar toenmalige partner. [partner verdachte] en verdachte betrokken later een eigen woning in [plaats] . Vanaf dat moment logeerde [slachtoffer] bij hen in de schoolvakanties. [partner verdachte] nam in de schoolvakanties de zorg over [slachtoffer] op zich om de moeder van [slachtoffer] te ontlasten.
Op enig moment vond er tussen verdachte en [slachtoffer] voor de eerste keer seksueel contact plaats, waarbij verdachte met zijn penis in de vagina van [slachtoffer] is gegaan. Dit seksuele contact heeft daarna nog vaker plaatsgevonden en er ontstond een soort relatie tussen hen.
Eind december 2020 kreeg [partner verdachte] het vermoeden dat er iets speelde tussen verdachte en [slachtoffer] . Begin 2021 vond [partner verdachte] ondergoed van [slachtoffer] in de tas van verdachte en heeft dat tegen [getuige] verteld. Hierdoor is de relatie tussen [slachtoffer] en verdachte uitgekomen en heeft [slachtoffer] tegen [getuige] verteld dat zij en verdachte verliefd waren op elkaar. In januari of februari 2021 heeft [slachtoffer] dit ook verteld tegen haar moeder. Omstreeks september 2021 is de broer van [slachtoffer] op de hoogte geraakt van de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] . Kort hierna heeft [getuige] daarover een bericht gestuurd in de familieapp en op 20 oktober 2021 heeft de broer van [slachtoffer] namens haar aangifte gedaan.
[slachtoffer] heeft verklaard dat het seksuele contact met verdachte is begonnen toen zij dertien jaar oud was en dat dat de eerste paar keer onvrijwillig was. Toen [slachtoffer] zestien of zeventien jaar oud was, kregen zij gevoelens voor elkaar en ging het seksuele contact over van onvrijwillig naar vrijwillig. Dit wordt echter door verdachte stellig ontkend. Volgens hem was [slachtoffer] zestien jaar oud toen hij voor de eerste keer seksueel contact met haar had. Zij hadden gevoelens voor elkaar en het seksuele contact was altijd vrijwillig.
Juridisch kader
De vraag die moet worden beantwoord is of er voldoende wettig bewijs is voor de verwijten die verdachte onder de feiten 1 en 2 worden gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat bij seksueel misbruikzaken, waar het veelal gaat om zaken waarin slechts twee personen aanwezig zijn geweest en het dus niet zelden het woord is van de aangever/aangeefster tegen dat van de verdachte, niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband (zie ECLI:NL:HR:2018:1117, ECLI:NL:PHR:2015:926 en ECLI:NL:HR:2010:BM2452).
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij al seks had met verdachte toen zij jonger was dan zestien. Verdachte heeft nadrukkelijk ontkend dat hij in die periode seks met [slachtoffer] heeft gehad. De getuigenverklaringen van [getuige] en de moeder van [slachtoffer] kunnen niet als steunbewijs dienen, omdat zij alleen verklaren wat zij van [slachtoffer] hebben gehoord en hun verklaring dus tot één bron - [slachtoffer] - is te herleiden.
Nu het dossier ook geen andere concrete aanknopingspunten biedt die de verklaring van [slachtoffer] , dat zij voor haar zestiende seks had met verdachte, in voldoende mate ondersteunen, kan de rechtbank niet anders dan tot het oordeel komen dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte in de ten laste gelegde periode van 27 oktober 2016 tot 27 oktober 2019 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] . Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het ten laste gelegde feit 1.
Feit 2
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 2. Verdachte heeft bekend dat hij in de ten laste gelegde periode meerdere malen seksueel contact heeft gehad met [slachtoffer] , waarbij er ook sprake was van seksueel binnendringen van haar lichaam.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook kan worden bewezen dat [slachtoffer] aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd. Uit het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer] met toestemming van haar moeder in de schoolvakanties bij [partner verdachte] en verdachte logeerde. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad kan op grond hiervan reeds worden aangenomen dat zij aan hun zorg en waakzaamheid was toevertrouwd (ECLI:NL:HR:1998:ZD1409). Dat verdachte niet de zorg had over [slachtoffer] , zoals door de verdediging is bepleit, sluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat [slachtoffer] aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd. [slachtoffer] was nog minderjarig en zij logeerde bij hen in huis. Haar moeder had hen dat vertrouwen gegeven en voor haar gevoel verbleef [slachtoffer] bij hen ook op een veilige plek. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
in de periode van 27 oktober 2019 tot en met 1 februari 2021 te [plaats] , ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2003, door telkens zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te stoppen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de door haar bewezen te achten feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring van één of beide feiten komt, bepleit de verdediging om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat hij dan zijn woning en baan zal verliezen. Uit het reclasseringsrapport kan worden afgeleid dat er sprake is van stabiliteit op praktische leefgebieden en een laag recidiverisico. Daarbij komt dat de behandeling van deze zaak onnodig lang op zich heeft laten wachten. Daarom bepleit de verdediging te volstaan met het opleggen van de maximale taakstraf en daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende ruim een jaar meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , waarbij er ook sprake was van seksueel binnendringen. [slachtoffer] was het pas zestienjarige nichtje van zijn toenmalige partner.
Door zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Op jeugdige leeftijd moeten kinderen in hun eigen tempo leren omgaan met de ontwikkeling van hun seksualiteit. Daarbij moeten zij beschermd worden tegen personen
die door hun leeftijd overwicht op hen hebben. Het is een feit van algemene bekendheid dat doorkruising van een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van een kind schade kan toebrengen aan zijn of haar geestelijke gezondheid.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van de situatie en het in hem gestelde vertrouwen.
Hij heeft zich bij het plegen van zijn handelingen kennelijk niet bekommerd om de gevolgen voor [slachtoffer] en haar familie, maar zich vooral laten leiden door zijn eigen (lust)gevoelens.
De rechtbank neemt het verdachte daarnaast ook kwalijk dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Hij is niet ter zitting verschenen om verantwoording af te leggen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 19 december 2023. Hieruit leidt de rechtbank af dat er volgens de reclassering geen risico-verhogende factoren zijn aan te wijzen. De praktische leefgebieden wonen, dagbesteding en financiën lijken stabiel. Uit het gesprek met verdachte zijn geen grote problemen op psychosociaal vlak naar voren gekomen. Verder zijn er geen deviante seksuele voorkeuren gebleken. Verdachte lijkt in staat om eventuele problemen in zijn leven zelfstandig op te lossen. De reclassering ziet op basis van de beschikbare informatie en gelet op de deels ontkennende houding van verdachte geen aanknopingspunten voor interventies. Inzet door de reclassering gericht op gedragsinterventie is vooralsnog niet geïndiceerd. Het recidiverisico wordt laag ingeschat. De rechtbank sluit zich hierbij aan en ziet ook geen belang in het opleggen van voorwaarden.
Gelet op het voorgaande en ook gelet op de ouderdom van de zaak, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de duur van het voorarrest in deze zaak niet passend.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat verdachte vast heeft gezeten, met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, indien de taakstraf niet wordt verricht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde
feit 1;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2:ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 januari 2024.