In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.954 had vastgesteld. De belanghebbende stelde dat hij recht had op een hogere persoonsgebonden aftrek in verband met onderhoudskosten voor een monumentenpand, dat hij sinds 1999 in bezit had. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de aanslag te hoog had vastgesteld en dat de belanghebbende recht had op een hogere aftrek van € 102.027. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig moest verminderen. Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 1.442 wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van de belanghebbende, en een vergoeding van immateriële schade van € 500 vanwege de lange duur van de procedure. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en bepaalde dat de aanslag moest worden verminderd tot een belastbaar inkomen van € 46.059.