ECLI:NL:RBZWB:2024:1724

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
10762073 _ MB VERZ 23-561
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete met gedeeltelijke matiging wegens schending hoorplicht en redelijke termijn

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op 8 november 2021 te Breda. Betrokkene stelde dat de boete onterecht was opgelegd, omdat hij een landelijke vrijstelling had en er sprake was van een spoedopdracht. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 12 februari 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld. De betrokkene had echter geen bewijs van de landelijke vrijstelling overgelegd, en de vrijstelling die hij wel had, was pas geldig na de datum van de gedraging. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van schending van de hoorplicht, omdat de officier van justitie betrokkene niet had gehoord. Dit leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie.

Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de redelijke termijn van behandeling was overschreden, wat ook aanleiding gaf tot een matiging van de boete. Uiteindelijk werd de boete met 50% gematigd, en de kantonrechter droeg de officier van justitie op om het te veel betaalde bedrag van € 50,- aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en was openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer.: 10762073 \ MB VERZ 23-561
CJIB-nummer: 9062 5422 4559 0017
uitspraakdatum: 12 februari 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 februari 2024 Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: handelen is strijd met een geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen: bord C12 op 8 november 2021 op de Houtmarkt te Breda.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete onterecht is opgelegd. Betrokkene stelt een (landelijke) vrijstelling te hebben. Bovendien is er volgens betrokkene voldaan aan de voorwaarden, omdat er sprake was van een spoedopdracht.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Betrokkene heeft het over een landelijke vrijstelling maar deze is niet bijgevoegd. Daarbij is de wel bijgevoegde ontheffing pas geldig na de pleegdatum. Daarnaast heeft betrokkene gesteld dat er sprake was van een spoedopdracht, maar heeft dit onvoldoende toelicht en niet onderbouwd. Inhoudelijk is het beroep ongegrond. Echter wegens het schenden van de hoorplicht en het overschrijden van de redelijke termijn verzoekt de zittingsvertegenwoordiger de boete met 50% te matigen.

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Betrokkene heeft ook niet ontkend dat hij daar gereden heeft, maar stelt dat hij een vrijstelling heeft. Betrokkene heeft de landelijke vrijstelling echter niet bijgevoegd. Het dossier bevat enkel een kopie van een verklaring met een vrijstelling voor zijn kenteken, maar die was pas geldig vanaf 23 november 2021, dus na de datum waarop de gedraging heeft plaatsgevonden. Overigens is die vrijstelling alleen geldig bij spoed en heeft betrokkene de gestelde spoed niet onderbouwd. De boete is dus terecht opgelegd.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep.
Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
Schending redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 8 november 2021 en is de redelijke termijn dus met 3 maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond.
Het beroep tegen de inleidende beschikking is gelet op het bovenstaande gedeeltelijk gegrond en die beschikking zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
‒ verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat de boete wordt gematigd tot € 50,- plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 50,- dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier mr. C.A. Lequin, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: