ECLI:NL:RBZWB:2024:1608

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
23/1539
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2019 beoordeeld. De inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.784 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 274.268. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep op 15 februari 2024, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank onderzoekt of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd, met bijzondere aandacht voor de hoogte van het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang. Belanghebbende had alle aandelen in een vennootschap en verkocht deze op 1 mei 2019 voor een koopsom van € 5.000, terwijl de inspecteur de waarde van de aandelen op € 274.268 vaststelde door rekening te houden met een rekening-courant schuld van belanghebbende aan de vennootschap. Belanghebbende betwistte de hoogte van deze rekening-courant schuld en de inspecteur's berekening van het vervreemdingsvoordeel.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht de rekening-courant schuld heeft meegenomen in de berekening van het vervreemdingsvoordeel. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de rekening-courant schuld correct was en dat de navorderingsaanslag dus terecht is opgelegd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de navorderingsaanslag in stand blijft en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 januari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.784 en naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 274.268 (de navorderingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 1.472 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
1.5.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen is verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek gaat de rechtbank in op de vraag of het inkomen uit aanmerkelijk belang op een te hoog bedrag is vastgesteld. Zij doet de beoordeling aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende hield sinds 27 januari 2000 alle aandelen in [vennootschap] (de vennootschap). Op 1 mei 2019 is tussen belanghebbende en [koper] (koper) een schriftelijke overeenkomst van verkoop en koop ter zake van alle aandelen in de vennootschap tot stand gekomen.
4.1.
In de koopovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
4.2.
De aandelen in de vennootschap zijn bij notariële akte van 27 juni 2019 geleverd tegen een koopsom van € 5.000. In de leveringsakte is opgenomen dat alle baten en lasten van de aandelen in de vennootschap vanaf 15 mei 2019 voor rekening van koper zijn. In de leveringsakte is met betrekking tot de koopsom het volgende opgenomen:
[afbeelding geanonimiseerd]
4.3.
De verklaring van de accountant van de vennootschap is van 11 juni 2019 en luidt voor zover van belang als volgt:
4.4.
In het onder 4.3 genoemde overzicht van activa van 31 december 2017 is geen rekening-courant vordering opgenomen.
4.5.
Uit de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2018 van de vennootschap volgt dat de vennootschap per ultimo 2018 een rekening-courant vordering had op belanghebbende ter grootte van € 287.419 en een (fiscaal) eigen vermogen van € 271.387.
4.6.
De inspecteur is bij het opleggen van de navorderingsaanslag uitgegaan van een vervreemdingvoordeel uit aanmerkelijk belang ter grootte van € 274.268. Dit bedrag is onderbouwd door de verkoopprijs van de aandelen (€ 5.000) en de rekening-courant schuld van belanghebbende per 1 januari 2019 (€ 287.419) bij elkaar op te tellen en dit vervolgens te verminderen met de verkrijgingsprijs van de aandelen van € 18.151.

Motivering

5. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag ten onrechte een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang van € 274.268 in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende is het er niet mee eens dat de inspecteur bij het bepalen van het vervreemdingsvoordeel rekening heeft gehouden met zijn rekening-courant schuld aan de vennootschap. Bovendien was volgens belanghebbende de stand van de rekening-courant schuld onjuist, deze zou aanzienlijk lager moeten zijn.
5.1.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de overdrachtsprijs van de aandelen van € 5.000 terecht heeft verhoogd met de overgenomen rekening-courant schuld van € 287.419 omdat een tegenprestatie is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst (onder verwijzing naar artikel 4.22 Wet IB 2001). Ook stelt hij zich op het standpunt dat de rekening-courant vordering van de vennootschap op het moment van verkoop volwaardig was.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Vervreemdingsvoordelen worden gesteld op de overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs. [1] Onder overdrachtsprijs wordt verstaan de tegenprestatie bij vervreemding, verminderd met de ten laste van de vervreemder komende kosten. [2] Indien bij een vervreemding een tegenprestatie is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst, wordt als tegenprestatie aangemerkt de waarde die ten tijde van de vervreemding, in het economische verkeer aan de aandelen kan worden toegekend. [3]
5.3.
De rechtbank leidt uit de koopovereenkomst (4.2) en hetgeen de gemachtigde ter zitting heeft verklaard af dat het overnemen door de koper van de rekening-courant schuld van belanghebbende aan de vennootschap onderdeel is - naast de koopsom van € 5.000 - van de tegenprestatie bij de vervreemding door belanghebbende van de aandelen in de vennootschap. In zo’n geval dient de overdrachtsprijs te worden gesteld op € 5.000 vermeerderd met de waarde in het economische verkeer van de door koper van belanghebbende overgenomen schuld aan de vennootschap. [4] De inspecteur heeft deze waarde bepaald op € 287.419, gelijk aan de hoogte van de rekening-courant schuld van belanghebbende aan de vennootschap per 1 januari 2019. De inspecteur heeft voor wat betreft de waarde in het economisch verkeer van de overgenomen schuld aansluiting gezocht bij de waarde van de corresponderende rekening courant vordering bij de vennootschap en zich op het standpunt gesteld dat deze vordering ten tijde van de verkoop van de aandelen volwaardig was gelet op onder meer de leeftijd van belanghebbende, diens terugverdiencapaciteit en de omstandigheid dat belanghebbende na 2019 een goedlopende eenmanszaak exploiteerde. De gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd ook verklaard dat belanghebbende zijn rekening-courant schuld had kunnen aflossen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hiermee aannemelijk gemaakt dat hij bij het opleggen van de navorderingsaanslag niet is uitgegaan van een te hoge overdrachtsprijs van de aandelen. De rechtbank is van oordeel dat hij daarbij terecht is uitgegaan van een rekening-courantschuld van € 287.419, het bedrag dat in de jaarrekening van de vennootschap stond per 1 januari 2019, omdat er geen aanwijzingen zijn dat die jaarrekening onjuist is of dat er na die datum iets op de schuld is afgelost. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de rekening-courant schuld van belanghebbende ten tijde van de verkoop van de aandelen lager was.
5.4.
Aangezien de verkrijgingsprijs van de aandelen niet in geschil is tussen partijen, heeft de inspecteur terecht een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang van € 274.268 in aanmerking genomen. Het standpunt van de inspecteur dat artikel 4.22 van de Wet IB 2001 van toepassing is behoeft gelet op het voorgaande geen behandeling.
Belastingrente
6. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 14 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 4.19, eerste lid Wet IB 2001.
2.Artikel 4.20 Wet IB 2001.
3.Artikel 4.22 Wet IB 2001.
4.Vergelijk Hoge Raad 22 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3193, r.o. 3.4.