ECLI:NL:RBZWB:2024:1567

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
BRE-22_2690
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken erfgenaam of gemachtigde

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 15 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. Het beroep is ingediend tegen een beslissing van de inspecteur van 16 april 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen erfgenaam of gemachtigde is die de procedure kan voortzetten. Dit is vastgesteld na meerdere postzendingen die retour zijn gekomen, en na het constateren dat de gemachtigde is overleden. De rechtbank heeft brieven verzonden naar het laatst bekende adres van de gemachtigde en belanghebbende, maar heeft geen reactie ontvangen.

De rechtbank legt uit dat het ontbreken van een erfgenaam of gemachtigde betekent dat het processuele belang aan de beoordeling van het beroep is komen te ontvallen. Hierdoor kan de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordelen en blijft de uitspraak op bezwaar in stand. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de rechtbank is dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, en deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 april 2022.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3. Tijdens de beroepsprocedure zijn meerdere postzendingen naar belanghebbende retour gekomen. Uit de door de griffier opgevraagde registratie uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens is gebleken dat de gemachtigde is overleden. Bij brieven van 23 januari 2023, 8 februari 2023 en 31 maart 2023 heeft de rechtbank naar het laatst bekende adres van gemachtigde, zowel ten name van gemachtigde als ten name van belanghebbende, brieven verzonden waarin de rechtbank aangeeft dat het aan de bevoegde bestuurders dan wel de erfgenamen is om te beslissen of het beroep zal worden ingetrokken of zal worden voortgezet. Ook die brieven zijn retour gekomen. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen.
4. Het ontbreken van een erfgenaam of persoon die is gemachtigd om deze procedure voort te zetten, brengt mee dat het processuele belang aan de beoordeling van het beroep is komen te ontvallen. [1] Het beroep zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 15 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vgl Centrale Raad van Beroep, 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1771)