ECLI:NL:RBZWB:2024:1546

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_11751 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake uitschrijving uit de Basisregistratie Personen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle

Op 11 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, die uitgeschreven was uit de Basisregistratie Personen (Brp), een voorlopige voorziening vroeg. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle had op 4 december 2023 besloten verzoekster per 26 september 2023 uit te schrijven uit de Brp. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat zij nog steeds op het geregistreerde adres woonachtig was. Tijdens de zitting op 29 februari 2024 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet kon worden bereikt op het Brp-adres en dat er geen aangifte van verhuizing was ontvangen. Ook was er geen bewijs dat verzoekster op het geregistreerde adres woonde, ondanks haar stellingen en getuigenverklaringen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college terecht had gehandeld en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen griffierecht of proceskostenveroordeling toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11751 BRP

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 maart 2024 in de zaak tussen

[naam verzoekster], uit [woonplaats verzoekster], verzoekster

(gemachtigde: mr. M.P. Harten),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle (het college), verweerder.

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 4 december 2023 (bestreden besluit) heeft het college verzoekster per 26 september 2023 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (Brp).
1.2.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoekster, haar gemachtigde en namens het college [namen vertegenwoordigers].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten en omstandigheden
2. Verzoekster stond in de Brp ingeschreven op het adres [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] (adres).
Naar aanleiding van een e-mail van de woningbouwvereniging van 11 mei 2023 heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van deze inschrijving.
Er is geprobeerd op 22 mei 2023 een huisbezoek af te leggen op het adres. Er werd niet opengedaan. Vervolgens hebben ambtenaren een aantal buurtbewoners gesproken die hebben verklaard dat zij verzoekster al langere tijd niet hebben gezien.
Bij brief van 23 mei 2023 heeft het college verzoekster uitgenodigd voor een gesprek op 26 mei 2023.
Gemachtigde heeft het college op 24 mei 2024 bericht dat verzoekster op 26 mei 2023 verhinderd is en gevraagd om andere datumvoorstellen.
Het college heeft gemachtigde op 30 mei 2023 per e-mail een aantal data toegezonden waarop het gesprek alsnog zou kunnen plaatsvinden. Op 1 juni 2023 heeft gemachtigde het college gemeld dat verzoekster op de door het college voorgestelde data verhinderd is. Toegezegd is dat gemachtigde zich na 13 juni 2023 opnieuw bij het college zou melden.
Op 2 juni 2023 heeft het college gemachtigde per e-mail geantwoord dat het college alvast de afschriften van alle bankrekeningen die op naam van verzoekster staan over de periode mei 2022 tot en met mei 2023 wil ontvangen en voor het overige af te zullen wachten. Omdat het college nadien niet meer van gemachtigde heeft vernomen, heeft hij gemachtigde op 26 juni 2023 een herinnering gestuurd. Gemachtigde heeft niet meer gereageerd.
Vervolgens heeft het college bij brief van 26 september 2023 verzoekster gemeld voornemens te zijn haar adres ambtshalve te wijzigen. Vanaf 26 september 2023 zal zij worden uitgeschreven uit de Brp met als reden “vertrek uit Nederland”. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 10 oktober 2023 haar zienswijze kenbaar te maken.
Verzoekster heeft op 23 oktober 2023 telefonisch haar zienswijze kenbaar gemaakt aan het college. Daarbij heeft verzoekster toegezegd om een kopie van haar paspoort en van haar bankafschriften over te leggen. Het college heeft verzoekster hiervoor tot 30 oktober 2023 de gelegenheid gegeven.
Verzoekster heeft op 2 november 2023 bankafschriften over de periode 25 mei 2022 tot en met 23 augustus 2022 en een kopie van een deel van haar paspoort overgelegd.
Standpunt verzoekster
3. Verzoekster voert, kort samengevat, aan dat zij zich niet in de adreswijziging kan vinden. Ten eerste omdat het college er mee bekend is dat verzoekster huurster is van de woning, dat zij elke maand de huur betaalt en geen huurachterstand heeft. Ten tweede omdat gemachtigde het college op 20 november 2023 telefonisch heeft toegezegd dat de bankafschriften vanaf 1 september 2023 alsnog overgelegd zouden worden. Gemachtigde heeft op 3 december 2023 een mail gestuurd naar het college waarin nogmaals de ontbrekende bankafschriften worden aangekondigd. Het college heeft op 4 december 2023 gereageerd door aan te geven geen prijs meer te stellen op bankafschriften maar een besluit te zullen nemen. Ten derde blijkt uit getuigenverklaringen van buren en kennissen van verzoekster dat zij wel degelijk op het adres woonachtig is. Tot slot blijkt uit de bankafschriften over de periode van 1 september 2023 tot en met 29 november 2023 dat verzoekster wel degelijk in [woonplaats verzoekster] verblijft en niet naar het buitenland is vertrokken. Volgens verzoekster is er sprake van strijd met onder meer het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel.
Toetsingskader voorzieningenrechter
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter staat, ambtshalve, eerst stil bij de vraag of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.
5.1
Uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt dat door de uitschrijving uit de Brp het recht op huur- en zorgtoeslag van verzoekster op nihil is gezet. Daardoor ontvangt zij minder inkomen. Bovendien is aangevoerd dat de zorgverzekering van verzoekster vanwege de uitschrijving uit de Brp is beëindigd. Ter zitting heeft verzoekster uitgelegd dat zij daardoor geen toegang meer heeft tot voor haar op dit moment noodzakelijke zorg. Zij kan de rekeningen van het ziekenhuis en de huisarts zelf niet betalen. Gelet op deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter vooralsnog voldoende aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen.
Wettelijk kader
6. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Uitschrijving Brp
7. Tussen partijen is in geschil of het college verzoekster terecht ambtshalve heeft uitgeschreven uit het Brp.
7.1
Op grond van artikel 2.22 van de Wet Brp dient het college iemand uit te schrijven uit de Brp, als er aan drie voorwaarden is voldaan:
1. de persoon kan niet worden bereikt op het Brp-adres;
2. er is geen aangifte van verhuizing ontvangen;
3. na gedegen onderzoek zijn geen (andere) verblijf- en adresgegevens van die persoon bekend geworden.
Datum in geding
7.2
Aan het vereiste dat iemand niet daadwerkelijk woont - en dus niet in persoon bereikbaar is - op haar in de Brp geregistreerde woonadres moet op grond van het tweede lid van artikel 2.22 zijn voldaan op de dag waarop het voornemen tot ambtshalve uitschrijving uit de Brp wordt bekendgemaakt. [1] Van belang is daarom de woonsituatie van verzoekster op 26 september 2023.
Eerste voorwaarde: de persoon kan niet worden bereikt op het Brp-adres
7.3
De voorzieningenrechter overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het bij de toepassing van de Wet Brp gaat om de registratie van een adres. Indien een ingezetene weliswaar telefonisch of via e-mail bereikbaar is, maar weigert een adres te doen registreren of zelfs weigert enige verblijfplaats kenbaar te maken, is zij in zoverre onbereikbaar. [2]
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college terecht geoordeeld dat verzoekster niet kon worden bereikt in de zin van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet Brp. Weliswaar heeft de gemachtigde van verzoekster op 24 mei 2023 per e-mail gereageerd, maar aan diverse verzoeken van het college om een afspraak te maken voor een gesprek is vervolgens geen gevolg gegeven. Meermaals is het college door de gemachtigde van verzoekster gemeld dat verzoekster verhinderd was op de door het college voorgestelde data, zonder dat daarbij een reden voor verhindering is opgegeven. Bovendien heeft de gemachtigde van verzoekster op 1 juni 2023 in een e-mail toegezegd om na 13 juni 2023 weer contact op te zullen nemen met het college, maar deze toezegging is hij niet nagekomen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in de periode van 22 mei 2023 tot 26 september 2023 niet met verzoekster persoonlijk heeft gesproken. Verzoekster was niet aanwezig toen geprobeerd is een huisbezoek af te leggen op 22 mei 2023 en ook nadien heeft het college geen contact met haar kunnen krijgen tot het moment waarop zij telefonisch haar zienswijze heeft gegeven.
Op grond van het vorenstaande kan voorlopig worden geconcludeerd dat verzoekster voor het college onbereikbaar was. Aan de eerste voorwaarde voor toepassing van artikel 2.22, eerste lid van de Wet Brp is dus voldaan.
Tweede voorwaarde: er is geen aangifte van verhuizing ontvangen
7.4
Niet in geschil is dat het college geen aangifte van verhuizing heeft ontvangen. Aan de tweede voorwaarde voor toepassing van artikel 2.22, tweede lid van de Wet Brp is daarom eveneens voldaan. Dat verzoekster, zoals zij heeft gesteld, nog steeds woonachtig is op het Brp-adres, doet hieraan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet af.
Derde voorwaarde: na gedegen onderzoek zijn geen (andere) verblijf- en adresgegevens van die persoon bekend geworden
7.5
Ten aanzien van de derde voorwaarde voor toepassing van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet Brp, is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat het college voldoende gedegen onderzoek heeft gedaan naar het feitelijke woonadres van verzoekster. Het college is verplicht om, voordat het iemand uitschrijft als ingezetene gedegen onderzoek te doen naar de verblijfplaats van die persoon. Die verplichting is er niet alleen als de betrokken persoon zelf aanknopingspunten geeft voor onderzoek. Als het college echter in het geheel geen aanwijzingen heeft over de plaats waar iemand verblijft, is het niet mogelijk om daarnaar onderzoek te doen. [3] Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningen rechter doet deze situatie zich hier voor.
Het onderzoek van het college heeft bestaan uit het afleggen van een huisbezoek, een buurtonderzoek waarbij is gesproken met twee buurtbewoners en overleg met de woningbouwvereniging en de beleidsadviseur openbare orde, integrale veiligheid en crisisbeheersing van het college, [naam beleidsadviseur]. Laatstgenoemde heeft het college op 16 mei 2023 gemeld dat de wijkagent in april 2023 een bezoek heeft gebracht aan de woning. Tijdens dat bezoek was verzoekster zelf niet aanwezig, maar wel haar dochter die vervolgens weigerde te vertellen waar verzoekster op dat moment verbleef.
Wel merkt de voorzieningenrechter op dat het, gelet op het bepaalde in de Circulaire Adresonderzoek BRP, op de weg van het college had gelegen om een verklaring op te laten stellen door de wijkagent en toezichthouder die in april 2023 een bezoek aan het adres hebben gebracht, evenals -al dan niet anonieme- verklaringen van de buurtbewoners. Dergelijke verklaringen ontbreken. De voorzieningenrechter overweegt dat dit gebrek in de bezwaarfase door het college kan worden hersteld.
Daarnaast is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het college bij andere instanties zoals nutsbedrijven informatie heeft opgevraagd. [4]
Ter zitting heeft het college verklaard dat in het kader van het onderzoek naar het verblijfadres van verzoekster stukken zijn opgevraagd met als doel aanknopingspunten te vinden voor het vaststellen van een ander verblijfadres. De voorzieningenrechter stelt vast dat die stukken niet tijdig zijn overgelegd, maar pas na het nemen van het besluit tot uitschrijving door het college en bovendien zijn de overgelegde stukken niet volledig. Zo heeft verzoekster niet van haar volledige paspoort kopieën ingeleverd, maar slechts van een aantal pagina’s daarvan. Verzoekster was daarnaast op geen van de controlemomenten aanwezig op het adres. Tijdens het bezoek in april 2023 door de wijkagent was wel verzoeksters dochter aanwezig. Zij weigerde nadere uitleg te geven over de verblijfplaats van verzoekster. Verzoekster heeft daarnaast nauwelijks van zich laten horen en niets gezegd over haar verblijfplaats, behalve de enkele stelling dat zij verblijft op het adres.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van deze stelling verklaringen van getuigen overgelegd waaruit zou moeten blijken dat het adres haar verblijfadres is. Deze verklaringen, die zijn afgelegd door bekenden en familie, zien echter niet specifiek op de in geding zijnde datum. Bovendien zijn deze verklaringen pas na het onderzoek door het college overgelegd. Dat onderzoek was immers al geëindigd op datum van het verzenden van het voornemen. De voorzieningenrechter is voorlopig dan ook van oordeel dat het college, bij gebrek aan voldoende aanknopingspunten, niet verplicht was onderzoek te doen naar een ander adres van verzoekster.
Het geheel overziend komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat ook aan de derde voorwaarde van artikel 2.22 Brp is voldaan door het college. Het college heeft verzoekster dan ook terecht per 26 september 2023 uitgeschreven uit de Brp.
Schending van beginselen van behoorlijk bestuur
7.6
Verzoekster heeft een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Deze grond slaagt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. Artikel 2.22 van de Wet brp schrijft dwingend voor dat de bijhoudingsgemeente zorgdraagt voor uitschrijving indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van haar geen aangifte van wijziging van haar adres of van vertrek is ontvangen en na gedegen onderzoek geen gegevens over haar kunnen worden achterhaald. Voor het maken van een belangenafweging is dus in beginsel geen plaats. Dit brengt met zich dat voor een geslaagd beroep op het evenredigheidsbeginsel uit artikel 3:4 van de Awb een hoge lat geldt. Verzoekster heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat het college gelet op de aangevoerde omstandigheden het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.
7.7
In tegenstelling tot verzoekster ziet de voorzieningenrechter vooralsnog ook geen aanleiding om te stellen dat sprake is van schending van andere beginselen, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, door het college.

Conclusie en gevolgen

8. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit naar alle waarschijnlijkheid in bezwaar stand zal houden. Het bezwaar heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dus weinig kans van slagen, zodat er geen aanleiding is een voorlopige voorziening te treffen.
8.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 11 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage – wettelijk kader

Artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) luidt:
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
Artikel 2.39, eerste lid van de Wet brp luidt:
De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
Artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Voetnoten

4.Artikel 4.4 van de Circulaire Adresonderzoek BRP