4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Interpretatie chatgesprekken
De rechtbank stelt voorop dat het bewijs in het onderzoek Francis Drake met name wordt gevormd door chatberichten. De rechtbank heeft bij het gebruik en interpretatie van deze berichten behoedzaamheid betracht. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat niet alle verdachten van alle chats kennis hebben genomen en dat er in het dossier chats onder elkaar staan waarbij niet steeds dezelfde personen zijn betrokken. Ook bij het interpreteren van de betekenis en de strekking van de chatgesprekken is de rechtbank behoedzaam geweest. Niet zonder meer kan worden aangenomen dat de gesprekken betrekking hebben op het plegen van strafbare feiten. Anderzijds heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, ondanks dat in deze zaak gebruik is gemaakt van een versleutelde communicatiedienst, door de verdachten en andere betrokkenen veelvuldig in verhullend taalgebruik wordt gesproken. De berichten zijn vaak heel summier en van logische en gebruikelijke conversaties, zoals in gesprekken over legale zaken, is doorgaans geen sprake. Kennelijk hebben de deelnemers aan de verschillende chats aan een half woord genoeg en begrijpen ze elkaar goed, ook als verhullende termen worden gebruikt. De rechtbank leidt uit de chatberichten die voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten zijn gebruikt, ook in onderlinge samenhang bezien, af dat in deze berichten over illegale zaken is gechat. Daarbij merkt de rechtbank op dat het op de weg van de verdachte ligt om uitleg te geven over de gesprekken waaraan hij zelf heeft deelgenomen, maar hij dat niet heeft gedaan.
De identificatie van de EncroChat-accounts
Nu het procesdossier, bestaande uit diverse zaakdossiers, grotendeels bestaat uit chatgesprekken door gebruikers van verschillende EncroChat-accounts en hiernaar in het requisitoir telkens wordt verwezen, ziet de rechtbank zich ten eerste voor de vraag gesteld of verdachte kan worden gekoppeld aan één van deze accounts.
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de gebruiker van het EncroChat-account
[gebruikersnaam 1]en vanaf 5 juni 2020 van het account
[gebruikersnaam 2]is geweest.
Met name heeft zij daarvoor in aanmerking genomen dat uit de chats, foto’s en zendmastgegevens blijkt dat de gebruiker van deze accounts hoofdzakelijk verblijft op [camping] , gelegen aan de rivier de Maas te [plaats 2] en dat [verdachte] op 15 juni 2021 ook daadwerkelijk in een chalet aan het water op voornoemde camping is aangehouden. Uit politiemutaties van 2016, 2017 en 2019 is af te leiden, dat hij daar toen ook al verbleef. De bijnamen van [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] die door anderen worden gebruikt zoals ‘ [bijnaam 2] ’, ‘ [bijnaam 3] ’ en ‘ [bijnaam 4] ’, verwijzen ook naar die camping. Daarbij komt, dat [verdachte] blijkens RDW-gegevens een Seat personenauto en een speedboot op zijn naam heeft staan. In een chat vertelt de gebruiker met account [gebruikersnaam 3] dat zijn boot in [plaats 3] , om de hoek bij de boot van [gebruikersnaam 1] ligt. [plaats 3] ligt net boven het bewuste [camping] . Daarnaast heeft een bedrijf een foto van een offerte naar het account [gebruikersnaam 1] gestuurd, waarop de naam en het adres van [verdachte] aan de [woonadres] zijn afgedrukt. Als uit enkele chats volgt dat [gebruikersnaam 1] een afspraak maakt op/voor 4 juni 2020 bij [bakkerij] te [plaats 2] , wordt [verdachte] op diezelfde dag ook feitelijk op die locatie waargenomen door het observatieteam. Een andere belangrijke aanwijzing is dat [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] zichzelf ‘ [bijnaam 1] ’ noemen in enkele chats. Voorts is in een chat gericht aan [gebruikersnaam 1] gevraagd of ‘ [naam 17] ’ nog nagels doet. De politie heeft naar aanleiding van dit bericht uitgezocht dat bij de Kamer van Koophandel op het adres van [verdachte] te [plaats 4] ‘ [bedrijf 3] ’ is ingeschreven.
Gelet op de bewijsmiddelen, stelt de rechtbank tevens vast dat de medeverdachten in het onderzoek Francis Drake de hieronder genoemde EncroChat-accounts in gebruik hebben gehad. Ten behoeve van de leesbaarheid van de chatberichten zijn tevens de bijnamen van de medeverdachten opgenomen.
Medeverdachte
EnrcoChat-account
Bijnaam
[medeverdachte 3]
[gebruikersnaam 3]
[bijnaam 5]
[medeverdachte 2]
[gebruikersnaam 4]
[bijnaam 6]
[medeverdachte 4]
[gebruikersnaam 5]
[bijnaam 7] , [bijnaam 8]
[medeverdachte 5]
[gebruikersnaam 6] / [gebruikersnaam 7]
[bijnaam 9]
[medeverdachte 1]
[gebruikersnaam 8]
[bijnaam 10]
[medeverdachte 6]
[gebruikersnaam 9]
[bijnaam 11]
Voorts is van belang te vermelden dat de politie foto’s op een usb-stick van [medeverdachte 3] heeft aangetroffen, die zijn gemaakt op 12 januari 2020 ter ere van [medeverdachte 3] ’ vijftigste verjaardag. Daarop zijn naast [medeverdachte 3] de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] duidelijk te herkennen. Dit wijst er op dat de verdachten (met uitzondering van [medeverdachte 4] ), nog los van de chatberichten, elkaar kennen en met elkaar omgaan.
Naast de verdachten in het onderzoek Francis Drake komen ook andere EncroChat-accounts in het dossier naar voren. Uit de bewijsmiddelen volgt in dit verband in zaakdossier Koffie dat het account van [gebruikersnaam 10] kan worden toegeschreven aan [naam 1] , het account [gebruikersnaam 11] aan [naam 2] en het account [gebruikersnaam 12] aan [naam 3] . In zaakdossier Fruit wordt het account [gebruikersnaam 13] toegeschreven aan [naam 4] , het account [gebruikersnaam 14] aan [naam 5] , het account [gebruikersnaam 15] aan [naam 6] en het account [gebruikersnaam 16] aan [naam 7] . De accounts [gebruikersnaam 17] en [gebruikersnaam 18] die voorkomen in zaakdossier Hout kunnen worden toegeschreven aan [naam 8] ( [gebruikersnaam 17] ) en [naam 9] ( [gebruikersnaam 18] )
In het vervolg zal de rechtbank bij het aanhalen van de chats de namen van de verdachten en betrokkenen vermelden indien in deze chats wordt gesproken door of over de hierboven vermelde accounts en bijnamen.
De rechtbank zal eerst de feiten 2 en 3 bespreken alvorens over te gaan tot bespreking van de feiten 1 en 4.
Zaakdossier Koffie, feit 3 en onderdeel feit 2:
De goederenstroom van de dozen met koffie
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het navolgende worden afgeleid.
Op 15 oktober 2019 zijn vijf containers koffie besteld door het [bedrijf 4] / [bedrijf 5] (importeur van koffie) bij de firma [bedrijf 6] in Colombia (leverancier van koffie). Dit volgt uit het e-mail verkeer tussen deze bedrijven en uit diverse betalingsbewijzen, waarvan er één is verwerkt op 13 november 2019. Tevens blijkt uit het emailverkeer dat de opdrachtgever van [bedrijf 4] het [bedrijf 7] is. In een chat van 2 april 2020 komt aan de orde dat [medeverdachte 3] op 17 januari 2020 afspraken heeft gemaakt met de betrokkenen [naam 1] en [naam 2] over de financiële afwikkeling met betrekking tot de vijf containers met koffie. Mogelijk door problemen met betalingen zijn er uiteindelijk rond 25 februari 2020 maar twee containers met koffie op transport gegaan vanuit de havenstad Buenaventura in Colombia naar de haven van Antwerpen, te weten de containers [nummer 1] , [nummer 2] . In chats tussen verdachten en andere betrokkenen wordt ook steeds gesproken over twee “bakken”, twee containers. Blijkens de container-registratie zijn de bewuste containers op 24 maart 2020 aangekomen in Antwerpen. In een e-mailbericht van [douane-expediteur] (de douane-expediteur van de haven in Antwerpen) aan [bedrijf 4] is aangegeven dat container [nummer 1] op 27 maart 2020 aan een fysieke controle wordt onderworpen. In chats van 31 maart 2020 – tussen [verdachte] en [naam 2] en tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] ‒ wordt eveneens gesproken over de fysieke controle die in één van de twee containers heeft plaatsgevonden. Verder is uit zowel het mail- als het chatverkeer gebleken dat zich in elke container 1.100 dozen koffie bevinden.
In chats van 27 en 30 maart 2020 tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] komt naar voren dat de twee containers op dinsdag 31 maart 2020 zijn opgehaald in Antwerpen en naar het [bedrijf 8] in [plaats 5] zijn gebracht. Uit het mailverkeer en één van de gefotografeerde kostenoverzichten in de chats volgt dat het bedrijf [bedrijf 1] het transport heeft verzorgd. Diezelfde dag en een dag later zijn de dozen omgewisseld. De koffie is in andere dozen verpakt blijkens diverse chats van die dagen tussen [verdachte] , [naam 1] en [naam 2] .
De oorspronkelijke koffiedozen zijn opgevouwen. Door [naam 3] zijn tijdens dit proces enkele foto’s in de chats meegestuurd. Daarop is te zien dat op de dozen het logo van [bedrijf 6] is afgebeeld en dat op de aangehechte pakbon is afgedrukt dat het gaat om 2.200 dozen met “Colombian specialty coffee” die door [bedrijf 5] naar Nederland zijn geïmporteerd. De twee containers bevatten ook ieder 1.100 dozen; tezamen 2.200 dozen. Uit latere mails en chats (met daarbij behorende foto’s) is gebleken dat de nieuwe koffiedozen een verkeerd formaat hebben en dat zij daarom ook niet goed, niet stevig op elkaar zijn te stapelen.
Op 1 en 2 april 2020 zijn de oorspronkelijke, opgevouwen dozen naar een zogenaamde stashlocatie gebracht, welke locatie in de chats “de bunker” wordt genoemd. Dit volgt uit chats van 31 maart 2020 tussen [naam 10] en [naam 2] en van 1 april 2020 tussen
[naam 3] en [naam 1] . Het adres van de “bunker” is onbekend gebleven. De koffie, die in nieuwe dozen is verpakt, wordt tijdelijk opgeslagen bij de firma [bedrijf 9] in [industrieterrein] ten behoeve van [bedrijf 7] . Dit blijkt onder meer uit de chat van [medeverdachte 1] aan [verdachte] op 1 april 2020.
Na de aankomst van de twee containers is op 31 maart 2020 tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] meteen gesproken over het versturen van de overige drie containers koffie. Het traject van deze drie bestelde containers heeft de politie niet kunnen achterhalen omdat vanaf 12 juni 2020 geen chatberichten meer beschikbaar zijn.
Cocaïne in de oorspronkelijke koffiedozen
Nadat de dozen naar de bunker zijn gebracht, wordt wekenlang gechat over “koks” en een “chemicus” die uit onder meer Madrid moeten komen om uit karton “base” te wassen, om de base te drogen en daarvan “blokken” te maken. [naam 2] , [naam 1] en verdachten in deze zaak chatten hierover onderling en met name met [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] houdt vervolgens de andere verdachten in deze zaak op de hoogte. De coronacrisis lijkt roet in het eten te gooien, waardoor de “koks” niet vanuit bepaalde landen naar Nederland kunnen reizen. Daardoor wordt vertraging opgelopen.
Op 23 april 2020 is gechat tussen [naam 2] en [naam 1] dat de “colos” de volgende ochtend klaar moeten staan bij de Albert Heijn aan de [adres 1] , zodat ze daarna meteen van “base” “blokken” kunnen maken. Met “colos” worden waarschijnlijk Colombianen bedoeld. De koks worden vanuit voormeld adres kennelijk met een geblindeerde bus naar een geheime locatie gebracht. Op meerdere momenten worden door de koks pogingen gedaan om zoveel mogelijk “base” uit karton te halen. In dit verband wordt gechat over “formules” en “sleutels”. De opbrengst lijkt bij de eerste pogingen tegen te vallen. Zo wordt op 2 mei 2020 gesproken over één of twee “kilo” per 100 dozen. Uit de chat van [naam 1] van 10 mei 2020, in samenhang bezien met een chat van [naam 2] van 9 mei 2020, blijkt dat op laatstgenoemde datum als test 100 “nieuwe” dozen, “van koffie”, zijn uitgewassen. Normaliter zou hier volgens [naam 2] minimaal 10 “kilo” uit moeten komen, maar de opbrengst was 7 “kilo” “droog”. Dit is nog altijd veel meer dan één of twee kilo. Uit het voorgaande is af te leiden dat er verschillende dozen of partijen zijn verwerkt, niet alleen koffiedozen. Op 14 mei 2020 liggen de “goede dozen” nog in de “bunker”. De rechtbank begrijpt dat dit de koffiedozen zijn, omdat deze de hoogste opbrengst in kilo’s hebben. In de week van 7 juni 2020 zou worden gestart met het uitwassen van de koffiedozen door de “koffiekoks”.
Op 1 juli 2020 is in een loods op het perceel [adres 2] een cocaïnewasserij ontdekt. Daar stuitte de politie naast vele chemicaliën en apparatuur op grote hoeveelheden kartonpulp. Het is opmerkelijk dat het interieur van de cocaïnewasserij overeenkomt met de ruimte die [naam 1] en de broers [naam 2, 3 en 10] gebruikten om “base” uit karton te (laten) wassen blijkens de foto’s die door [naam 3] van de koffiedozen in die ruimte zijn gemaakt en via EncroChat zijn verzonden. Daarnaast is het typerend dat in de wasserij een blok cocaïne van één kilogram met een konijnlogo is aangetroffen en [naam 1] eveneens chat over de aanwezigheid van een stempel van een konijn op zijn locatie. Ook in aanmerking nemende de chats over “uitwassen”, “base”, “kilo’s” e.d. in directe relatie tot koffie en dozen, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel dat de locatie waarover verdachten, [naam 1] en de broers [naam 2, 3 en 10] hebben gesproken, de cocaïnewasserij te [plaats 1] is geweest en dat daar de opgevouwen oorspronkelijke koffiedozen vanuit de “bunker” terecht zijn gekomen en zijn uitgewassen.
Dat de koffiedozen op 1 juli 2020 niet zijn aangetroffen of als zodanig herkend, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De koffiedozen zijn immers bewaard in de bunker en niet in de cocaïnewasserij; daar werd het (zo snel mogelijk) gewassen en bewerkt. Het is dus niet verwonderlijk dat daar alleen pulp is aangetroffen.
Uit de bevindingen van de gespecialiseerde dienst Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) blijkt dat het om een professionele en groots opgezette cocaïnewasserij gaat, waar naast cocaïne en grond- en hulpstoffen die tezamen kenmerkend zijn voor de cocaïneverwerking of -bewerking geen andere drugssoorten of goederen die zien op de productie van andersoortige drugs zijn aangetroffen. In de wasserij is bovendien een blok cocaïne aangetroffen, dat is getest door het NFI. Dat er in de wasserij ook andere drugs dan cocaïne zijn bewerkt, zoals door de verdediging is gesuggereerd, acht de rechtbank dan ook onaannemelijk.
Ter beantwoording van de vraag of er in de koffiedozen cocaïne zat, acht de rechtbank voorts de gebruikte bewoordingen in de chats als “base”, “blokken” in combinatie met “kilo’s” van belang. Verder wordt niet alleen gesproken over “formule”, “sleutel” en “uitwassen”, maar ook over “kristalliseren”, “fase 1” en “fase 2”, wat volgens LFO-experts in deze zaak zeer waarschijnlijk ziet op het chemisch productieproces. In Colombia is de cocaïne-base volgens een bepaalde methodiek geïmpregneerd in het karton. Hierdoor is ook een bepaalde methodiek (een formule of sleutel) nodig om de cocaïne-base weer uit het karton terug te winnen, zoals door het gebruik van specifieke middelen/chemicaliën en/of een bepaalde volgorde van bewerken. Met de term “fase 1” wordt waarschijnlijk bedoeld de eerste fase van het terugwinnen (extraheren) van de cocaïne-base uit het karton. Met “fase 2” wordt waarschijnlijk bedoeld de daaropvolgende fase van het kristalliseren van de teruggewonnen cocaïne en deze persen in blokken.
Tot slot is in aanmerking genomen dat in chats van 15 mei 2020 tussen onder andere [naam 1] en [naam 2] wordt gesproken over de verkoop en de verkoopprijs van de blokken, ook van de blokken met de konijnstempel daarop. Hierbij worden prijzen van “24” en “25.5” genoemd. Deze prijs ligt in de lijn van de straatwaarde van cocaïne, die volgens de bevindingen van de politie op ongeveer € 26.800,-- per kilogram, per blok ligt.
Dit alles tezamen maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de koffiedozen cocaïne hebben bevat. Dat ter plaatse mogelijk ook cocaïne uit andere dozen dan de onderhavige koffiedozen is uitgewassen, doet aan het voorgaande niet af, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat in elk geval de onderhavige koffiedozen daar zijn uitgewassen. Dat de cocaïne volgens een bepaalde methodiek is ingewassen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat daardoor geen sprake meer zou zijn van cocaïne. Dat de chemische formule voor het uitwassen niet bekend is geworden, maakt dat niet anders. Er is cocaïne, een natuurproduct, ingewassen in de dozen en vervolgens teruggewonnen. Dat met gebruikmaking van een “sleutel” feitelijk cocaïne is gemaakt met een ingevoerde precursor, zoals door de verdediging is betoogd, kan derhalve niet juist zijn. Het daartoe strekkende verweer wordt dan ook verworpen.
[getuige]
heeft op 20 april 2023 ter zitting verklaard dat hij supervisor is geweest in de cocaïnewasserij te [plaats 1] en dat op die locatie alleen fruitdozen, en geen koffiedozen, zijn uitgewassen. Naar het oordeel van de rechtbank is zijn verklaring op meerdere punten tegenstrijdig en volstrekt onaannemelijk. Zo heeft [getuige] ter zitting eerst aangegeven dat hij de cocaïnewasserij in [plaats 1] alleen heeft opgebouwd. Op een later moment in hetzelfde verhoor heeft hij gezegd dat ook één van de koks, een Colombiaan, hem zou hebben geholpen. Tijdens een eerder verhoor bij de politie op 14 juli 2022 in het onderzoek Panettone, heeft [getuige] nog verklaard dat hij de wasserij heeft ingericht met behulp van “een groep donkere jongens uit Rotterdam” en/of “ [naam 11] en zijn vriend”.
Hij spreekt zichzelf telkens tegen. In datzelfde verhoor heeft hij verklaard dat hij ten tijde van het opbouwen niet eens wist wat caustic soda was, terwijl dit een essentieel middel is in een cocaïnewasserij. Zijn lezing verhoudt zich niet met het LFO-rapport, waaruit blijkt dat het een professioneel en groots opgezette faciliteit betrof. Het is daarom niet aannemelijk dat iemand zonder enige kennis alleen de wasserij heeft georganiseerd en opgebouwd. Ook andere personen moeten daarbij betrokken zijn geweest.
[getuige] heeft daarnaast ter zitting wisselend verklaard over zijn aanwezigheid in de wasserij. Hij spreekt in beginsel over twee dagen per week en later zegt hij dat hij daar één, twee of drie dagen per week kwam. De frequentie van zijn verblijf blijft dus vaag. Wat daar ook van zij, dit laat onverlet dat op de dagen dat [getuige] zich niet in de wasserij bevond andere mensen aan de slag kunnen zijn geweest.
Een ander punt is, dat [getuige] heeft verklaard dat er in een periode van drie maanden slechts 15 kilogram cocaïne zou zijn uitgewassen. Dit strookt niet met de omvang en professionaliteit van de wasserij en de grote hoeveelheid kartonpulp die de politie heeft aangetroffen.
Omdat de rechtbank zijn verklaring als onvoldoende betrouwbaar beschouwt, wordt deze terzijde geschoven en wordt voor het bewijs voornamelijk uitgegaan van de EncroChat-berichten in het dossier. Dat met [getuige] in de zaak waarin hij is veroordeeld procesafspraken zijn gemaakt tussen het openbaar ministerie en de verdediging die door de rechtbank zijn gevolgd, betekent niet dat de rechtbank zijn verklaring zonder meer geloofwaardig acht.
Verlengde invoer
Uit de tekst van artikel 1, vierde lid juncto artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet blijkt wat onder de invoer van verdovende middelen wordt begrepen. Dit is niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen zelf. Hieronder wordt ook verstaan het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, het ontvangst of de overdracht van verdovende middelen. Dit kan volgens vaste jurisprudentie plaatsvinden nadat de feitelijke invoer al is voltrokken. Onder verlengde invoer kan dan ook worden verstaan het vervoeren van de lading vanuit de haven van Antwerpen naar de locatie in [plaats 5] waar de dozen met cocaïne uiteindelijk uit de deklading zijn gehaald/omgewisseld, evenals het verdere transport naar de stashlocatie en de cocaïnewasserij in [plaats 1] .
Gelet op het voorgaande is vast komen te staan dat in de periode van 13 november 2019 tot 12 juni 2020 cocaïne is ingevoerd middels een deklading koffie. Nu duidelijk is geworden dat in dat in twee containers 2.200 koffiedozen (2 x 1.100) zijn geïmporteerd en dat volgens de test in mei 2020 uit 100 koffiedozen 7 kilogram cocaïne kon worden teruggewonnen (maar dit volgens [naam 2] minimaal 10 kg zou moeten zijn), gaat de rechtbank uit van de invoer van tenminste ongeveer 154 kilogram cocaïne ( (2.200 : 100 dozen) x 7 kilogram cocaïne).
De rol van de verdachten bij de invoer (feit 3)
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is, of en in welke mate de verdachten een aandeel hebben gehad bij de invoer van de cocaïne.
Hierbij kan worden opgemerkt dat de betrokkenen [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] op basis van het dossier verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het reilen en zeilen in de cocaïnewasserij.
[medeverdachte 3]
Zoals reeds aangehaald, heeft [medeverdachte 3] op 17 januari 2020 afspraken gemaakt met
[naam 2] over de verdeling van de kosten van de vijf bestelde containers koffie.
Ook regelt hij de afwikkeling van het geld dat [naam 2] en [naam 1] betalen in verband met deze containers Voordat een ontmoeting plaatsvindt op 6 april 2020 bij de Jumbo supermarkt te Eindhoven waar [naam 2] en [naam 1] € 150.000,-- aan [verdachte] overhandigen (en later nog € 50.000,--), heeft [medeverdachte 3] namelijk een handgeschreven overzicht gemaakt van de verdeling van het totale bedrag van € 200.000,--. Hij heeft dit overzicht aan [medeverdachte 1] en [verdachte] doorgestuurd. Volgens dit overzicht wordt dit bedrag verdeeld tussen [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en worden er vervolgens onderling bedragen verrekend. Na het ophalen van het geldbedrag door [verdachte] wordt het geld feitelijk verdeeld tussen voornoemde personen bij autobedrijf [bedrijf 10] te [plaats 6] , welk bedrijf op naam staat van de (stief)zoon van [medeverdachte 2] . Op dezelfde dag heeft [medeverdachte 3] ook [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] ingelicht over de “twee ton” die hij heeft ontvangen. Met [medeverdachte 4] heeft hij die dag ook chatcontact gehad. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 3] bepaalt wat de financiële voorwaarden, betalingen, verrekening en verdeling zijn van de importlijn koffie.
Verder heeft [medeverdachte 3] rechtstreeks contact met [naam 1] en [naam 2] . [medeverdachte 3] chat met hen over de koks en de voortgang van het proces aangaande het uitwassen van de cocaïne. Hij houdt niet alleen de medeverdachten, maar ook deze twee personen steeds op de hoogte van bepaalde ontwikkelingen. Andersom, informeren deze personen en de verdachten hem over de ontwikkelingen. [medeverdachte 3] heeft een centrale informatiepositie.
[medeverdachte 3] is degene die telkens het initiatief neemt om met deze “Koffiemarokkanen”, zoals ze in de chats worden genoemd, of met medeverdachten af te spreken. Zo heeft hij met [naam 1] , [naam 2] en [verdachte] op 3 juni 2020 afgesproken om ze een dag later in [plaats 2] te ontmoeten. “Ze moeten aan de gang, maat” heeft [medeverdachte 3] in dit verband tegen [verdachte] gezegd. Door het observatieteam zijn zij op 4 juni 2020 ook alle vier samen gezien in [plaats 2] . Op 4 juni 2020 stelt [medeverdachte 3] verder [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] op de hoogte dat de “koffiekoks” aan de gang gaan. De afspraken met [naam 2] , [naam 1] en [verdachte] bij de Jumbo in Eindhoven evenals de ontmoeting daarna met de medeverdachten in [plaats 6] , blijkt [medeverdachte 3] eveneens te hebben gearrangeerd.
Hij heeft voorts op 2 april 2020 bepaald dat de nieuwe koffiedozen moeten worden vervangen/omgepakt, omdat ze verkeerde maat en dikte hadden.
Daarnaast is gebleken dat [medeverdachte 3] na de komst van de eerste twee containers heeft geïnitieerd dat ook de andere drie containers worden besteld, worden “rond gemaakt
De rechtbank oordeelt, gelet op de bovengenoemde taken en initiatieven, dat [medeverdachte 3] in het zaakdossier Koffie als de organisator en ‘spin in het web’ moet worden beschouwd.
[verdachte]
In de chats komt naar voren dat [verdachte] de persoon is die het wegtransport heeft geregeld van de twee containers. Hij heeft daarvoor rechtstreeks contact gehad met de chauffeur en de planner van het transportbedrijf [bedrijf 1] . Hij spreekt in dit verband over “mijn tp”, mijn transporteur. Bijvoorbeeld op 20 maart 2020 attendeert [verdachte] de chauffeur erop, dat hij voor het ophalen van de koffie een vignet nodig heeft om de grens over te kunnen komen. Op 25 maart 2020 vraagt [verdachte] bij de chauffeur na hoe het met de koffie staat. Vervolgens zegt hij dat de chauffeur de opdracht krijgt om de twee containers koffie op te halen. Op 27 maart 2020 chat [verdachte] naar de chauffeur dat hij op dinsdag 31 maart 2020 de koffiecontainers kan ophalen. Op 31 maart 2020 in de ochtend geeft de chauffeur aan [verdachte] door dat hij op dat moment Nederland in rijdt. Later die ochtend chat [verdachte] naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] dat de “tp” de twee containers heeft opgehaald (uit Antwerpen). [verdachte] geeft op 1 april 2020 het adres van de firma [bedrijf 9] [industrieterrein] door, waar moet worden gelost. Op 2 april 2020 zegt hij tegen de planner dat hij ervoor moet zorgen dat alleen de route Antwerpen – [industrieterrein] wordt gefactureerd. Voor de rest zou [verdachte] zelf zorgdragen.
[verdachte] heeft tevens telefoons geregeld voor de medewerkers van [bedrijf 1] , gezien de chat van 2 juni 2020. Naar alle waarschijnlijkheid gaat dit om EncroChat-toestellen.
[verdachte] heeft niet alleen contact met het transportbedrijf, maar ook met [naam 1] en
[naam 2] . Op 27 maart 2020 zegt [verdachte] tegen [naam 1] dat hij op 31 maart 2020 “zijn man” moet hebben klaar staan. Hij stuurt daarbij ook foto’s van het adres van [bedrijf 8] te [plaats 5] . Op 31 maart 2020 geeft [verdachte] tevens de instructie aan [naam 1] dat zijn mensen naar een bepaalde locatie moeten gaan. Gezien de context, om dozen over te laden. [naam 2] draagt hij een dag later op om de eerste 1.100 dozen meteen terug te sturen als ze gelost zijn. Met [naam 1] wordt gecommuniceerd dat koffie naar de klant gaat, dat er al 1.100 dozen zijn meegenomen en dat de andere dozen nog in de loods liggen. De volgende dag zullen drie jongens van [verdachte] helpen met de andere 1.100 dozen.
Zoals hiervoor ten aanzien van [medeverdachte 3] al is uiteengezet, was [verdachte] aanwezig bij de ontmoeting met [medeverdachte 3] , [naam 1] en [naam 2] op 4 juni 2020 in [plaats 2] . Voorts is [verdachte] de persoon die op 6 april 2020 bij de Jumbo te Eindhoven een groot contant geldbedrag (“pap”) heeft opgehaald, afkomstig van [naam 1] en [naam 2] .
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat [verdachte] verantwoordelijk kan worden gehouden voor de transportbewegingen en het proces van ompakken/overladen. Hij stuurt daarbij de betrokken personen aan. Daarnaast verrichtte hij andere voorkomende werkzaamheden.
[medeverdachte 1]
heeft blijkens de chats, het mailverkeer en de betalingsgegevens van [bedrijf 5] / [bedrijf 4] de contacten onderhouden met de ondernemingen die de koffie hebben besteld ( [bedrijf 7] ), geïmporteerd ( [bedrijf 4] ) en opgeslagen ( [bedrijf 9] ). Zo vertelt [medeverdachte 1] op dinsdag 30 maart 2020 tegen [verdachte] dat alles al is geregeld door de inklaarder en geeft hij door dat er woensdag gelost kan worden. Daarop chat hij met een medewerker van [bedrijf 7] dat hij tegen “ [bedrijf 9] ” moet zeggen dat ze woensdag om 07.00 uur de eerste container brengen om op te slaan en om circa 12.00 uur de tweede container. Op 2 april 2020 heeft [medeverdachte 1] foto’s gemaakt van de pallets met de nieuwe koffiedozen, omdat die slecht zijn afgeleverd bij de opslag. De dozen hadden een verkeerde maat en dikte.
Op 6 april 2020 licht [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] in over de drie bestelde containers koffie.
Op 14 april 2020 chat hij met de medewerker van [bedrijf 7] dat de koffie over vier weken weggaat. Uit dezelfde chat blijkt eveneens, dat [medeverdachte 1] verantwoordelijk is voor het betalen van de facturen aan onder andere [bedrijf 7] . Dit volgt ook uit de chat van 28 mei 2020, die [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] stuurt met gefotografeerde betalingsoverzichten. Dit betreft betalingen aan “de overkant”, [bedrijf 6] , voor een totaalbedrag van
€ 163.940,00 en betalingen aan [bedrijf 9] en de [douane-expediteur] .
[medeverdachte 1] maakt ook deel uit van de groep onder wie het geld is verdeeld dat door [verdachte] even tevoren was opgehaald bij de Jumbo te Eindhoven.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee vast komen te staan dat [medeverdachte 1] een actieve, uitvoerende rol heeft gehad voor wat betreft de aan- en verkoop van de deklading koffie en de betalingen daaromtrent. Deze rol is naar het oordeel van de rechtbank ook essentieel in het proces van de verlengde invoer.
[medeverdachte 2]
Hiervoor is reeds vastgesteld dat ook [medeverdachte 2] bij de verdeling van het geld in [plaats 6] aanwezig is geweest in het autobedrijf van zijn (stief)zoon en meedeelt in de opbrengst. Dit impliceert dat hij geld in de importlijn heeft geïnvesteerd. In chats met [medeverdachte 3] op 4 mei 2020 wordt gesproken over een nieuw voorstel, over een investering in koffie. Op welke concrete bestelling of levering deze investering betrekking heeft, kan niet worden vastgesteld. Wel kan hieruit worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] vaker investeringen heeft gedaan.
Verder heeft [medeverdachte 2] telkens updates van [medeverdachte 3] ontvangen en informeert hij zelf enkele keren naar de stand van zaken bij [medeverdachte 3] of [verdachte] . Zo informeert [medeverdachte 2] op 6 maart 2020 bij [medeverdachte 3] of de “normaal koffie” al verkocht is. Hij geeft daarbij aan dat iemand (mogelijk [medeverdachte 1] ) had gezegd de koffie makkelijk kwijt te kunnen.
Op 3 april 2020 vraagt [medeverdachte 2] aan [verdachte] of alles een beetje goed is gegaan en geeft [verdachte] aan hem door dat het met de nieuwe koffiedozen verkeerd is gelopen. Op 3 mei 2020 wordt hij door [medeverdachte 3] geïnformeerd over de strengere lockdown in Frankrijk. Het wordt een “lang project”. [medeverdachte 3] weet niet of de koks uit Spanje weg kunnen. [medeverdachte 3] zegt twee koks te hebben en vraagt [medeverdachte 2] daar maar eens over na te denken.
Op 29 mei 2020 chat [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 2] dat de koks voor het koffieverhaal waarschijnlijk die week komen. Op 4 juni 2020 bericht hij dat de koffiekoks een week later zullen starten.
Niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] specifieke taken heeft verricht ten behoeve van de invoer. Omdat hij heeft meegedeeld in de opbrengst en regelmatig updates heeft ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 2] kan worden aangemerkt als investeerder in deze ‘koffielijn’.
[medeverdachte 5]
heeft diverse updates van [medeverdachte 3] ontvangen en weet klaarblijkelijk telkens direct waar het over gaat. Bijvoorbeeld op 26 maart 2020 stuurt [medeverdachte 3] hem informatie door van [medeverdachte 1] over het inklaren van de koffie. [medeverdachte 5] spreekt daarop met [medeverdachte 3] af om hem de volgende dag om 10.30 uur in het bos te zien. Op 31 maart 2020 is hij door [medeverdachte 3] bericht dat het goed is gegaan, dat één container fysiek is nagekeken en dat het een “sterk verhaal” is. Hiermee wordt gedoeld op de douanecontrole waarbij de cocaïne niet is ontdekt. [medeverdachte 5] reageert met “ja maat top”. Op dezelfde dag ontvangt hij nog twee updates over het ompakken van de 1.100 dozen. Ook aan [medeverdachte 5] laat [medeverdachte 3] op 6 april 2020 weten dat hij zojuist “200 ruggen” heeft gehad “voor tp en ontvanger”.
[medeverdachte 5] chat op die datum zelf naar [medeverdachte 3] dat hij “hier een kok heeft zitten, die haalt het zo uit het karton.” Het gaat om een “colo”. Het is echter niet gebleken dat aan deze suggestie van [medeverdachte 5] uitvoering is gegeven. Op 21 mei 2020 vraagt [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 3] hoe het met de koks is. Op 27 mei 2020 laat [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 3] weten dat hij hoopt dat de “koffie snel komt”, omdat hij cash geld nodig heeft. Uit deze chat volgt dat hij geld heeft geïnvesteerd en nu wacht op het rendement daarvan. Echter uit het dossier blijkt niet dat [medeverdachte 5] actief betrokken is geweest bij de invoer van de koffiedozen met cocaïne.
De rechtbank oordeelt dat [medeverdachte 5] een soortgelijke passieve rol heeft gehad als [medeverdachte 2] en eveneens kan worden beschouwd als investeerder.
[medeverdachte 4]
Als [medeverdachte 3] op 6 april 2020 naar [medeverdachte 4] chat dat hij met [verdachte] en [medeverdachte 2] in Eindhoven is, is de reactie van [medeverdachte 4] “Oké, om te kijken wanneer ze gaan koken”. [medeverdachte 3] zegt daarop dat dit klopt en dat de koks in Madrid zitten. [medeverdachte 4] weet kennelijk wat er speelt. Op 3 mei 2020 ontvangt [medeverdachte 4] van [medeverdachte 3] dezelfde chat als [medeverdachte 2] over de strengere lockdown in Frankrijk en wordt [medeverdachte 4] ook gevraagd na te denken over de koks die al dan niet uit Spanje moeten komen. [medeverdachte 4] heeft daarover een paar ideeën. Hij zegt onder meer dat vrachtwagens met een BL (transportdocument) door heel Europa rijden en dat je die “gasten”/koks daar zo kunt inladen. Aansluitend geeft [medeverdachte 4] [medeverdachte 3] advies over een nieuwe bestelling. [medeverdachte 3] vertelt dat de drie bakken al zijn besteld en betaald en dat hij er wel geld van gemaakt wil hebben.
Op 29 mei 2020 krijgt [medeverdachte 4] van [medeverdachte 3] weer een update dat de koffie deze week “aan de gang gaat”. [medeverdachte 4] vindt dat goed nieuws en geeft aan dat ze hopelijk toch nog wat gaan verdienen. Op 4 juni 2020 gaat er wederom een update van [medeverdachte 3] uit, dat de koffiekoks een week later gaan starten. [medeverdachte 4] reageert dat dit top is.
Nu [medeverdachte 4] alleen updates van [medeverdachte 3] heeft ontvangen, enige adviezen heeft gegeven die waarschijnlijk niet zijn opgevolgd, maar hij wel geld heeft willen verdienen, kan hij naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als investeerder.
[medeverdachte 6]
heeft verschillende updates ontvangen van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] chat op 3 mei 2020 dat de koffiekoks nog in Spanje zitten en op 4 juni 2020 dat ze met de koffie(koks) gaan starten.
Tussentijds, op 6 april 2020, heeft [medeverdachte 3] aangegeven dat hij [medeverdachte 6] nog geen geld kan geven, dat [medeverdachte 3] en anderen net wel € 200.000,-- hebben ontvangen, dat de koks in Madrid zitten en dat ze de koks “hierheen” proberen te halen met een werkopdracht. [medeverdachte 6] begrijpt dit verhaal. [medeverdachte 3] is voor [medeverdachte 6] geen onbekende, want [medeverdachte 6] noemt hem telkens “maat”. [medeverdachte 6] zegt dat het geen punt is en dat hij die maand nog leefgeld heeft. [medeverdachte 3] zegt vervolgens dat [medeverdachte 6] sowieso die week nog wat geld krijgt. [medeverdachte 6] vindt dat top.
[medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 6] dus updates gegeven over de stand van zaken en heeft hem geld beloofd in het kader van het koffieverhaal. Niet is gebleken dat [medeverdachte 6] een actieve rol heeft gespeeld bij de invoer.
De rechtbank is daarom van oordeel dat [medeverdachte 6] , evenals [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] kan worden aangemerkt als geldschieter.
Opzet en medeplegen invoer (feit 3)
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarin ligt besloten dat een verdachte het opzet heeft gehad op zowel de samenwerking als op het gronddelict. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Indien verdachten niets (willen) verklaren of ontkennen kan de wetenschap en daarmee het opzet op de gezamenlijke drugsinvoer of de voorbereidingshandelingen daartoe eventueel met toepassing van een feit van algemene bekendheid of algemene ervaringsregels uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid.
Zo is het een feit van algemene bekendheid dat het logistieke traject rond de invoer van verdovende middelen per schip ingewikkeld is, omdat het smokkelen heimelijk en onopvallend moet plaatsvinden. Voor de verschillende voorbereidings- en uitvoeringshandelingen worden meerdere personen ingeschakeld, maar niet meer dan strikt noodzakelijk vanwege het clandestiene karakter van de operatie en de aanzienlijke straatwaarde die de drugs vertegenwoordigen. Dit brengt met zich dat de betrokken personen wetenschap van de drugssmokkel moeten hebben om hun rol te kunnen vervullen en taken met elkaar af te stemmen. Dit impliceert opzet op de samenwerking tussen de betrokken personen en het gronddelict: de invoer van de drugs dan wel de daarop gerichte voorbereidingshandelingen. Andersom geldt overigens ook dat doorgaans alleen de mensen die betrokken zijn op de hoogte worden gesteld van het proces met betrekking tot de invoer om de risico’s op ontdekking door de politie of diefstal door concurrenten te voorkomen.
Gelet op de bovenstaande rolverdeling en de algemene overwegingen over het opzet en het medeplegen, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] ten aanzien van de invoer van ongeveer 154 kilogram cocaïne uit de twee containers met koffie. Dat het proces van logistieke handelingen vrijwel naadloos op elkaar aansloot, geeft blijk van een gezamenlijke uitvoering van een plan dat vooraf grotendeels met elkaar moet zijn afgestemd. [medeverdachte 3] was de organisator. Het regelen van de deklading en de betalingen daaromtrent was uitbesteed aan [medeverdachte 1] . Het wegtransport en het omwisselen van de dozen werd geregeld door [verdachte] . Zij hebben alle drie een intellectuele en materiële bijdrage geleverd aan het delict die van voldoende gewicht is.
De overige verdachten ‒ [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] ‒ hebben in dit zaakdossier geen concrete uitvoeringshandelingen verricht met betrekking tot de invoer. Zij hebben voornamelijk als investeerder de invoer (deels) bekostigd. Dit is weliswaar een onmisbare bijdrage zonder welke het gronddelict niet was voltooid, maar dit levert als zodanig geen medeplegen van invoer van cocaïne op. Daarvoor is hun aandeel aan het samenstel van handelingen waaruit de invoer bestaat niet substantieel genoeg. Dat geldt ook voor het ontvangen van informatie over de voortgang van het proces, het meepraten hierover en het doen van suggesties.
Voorbereidingshandelingen (feit2)
Voor een bewezenverklaring van artikel 10a van de Opiumwet is vereist dat het opzet van degene die de voorbereidingshandelingen pleegt erop gericht is om het handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet mogelijk te maken en dat hij aan die intentie uiting heeft gegeven door voorbereidingshandelingen te verrichten.
Voor wat betreft [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] is voldoende bewijs voorhanden voor een bewezenverklaring van het medeplegen van de voorbereidingshandelingen, die tenminste zien op de zending van de overige drie containers koffie, waarover op 17 januari 2020 al afspraken zijn gemaakt blijkens de chat tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] van 2 april 2020. De rechtbank verwijst naar de bewijsmiddelen. In elk geval kunnen genoemd worden chats over deze bestelling die dateren van 31 maart 2020 (tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ), 2 april 2020 (tussen [naam 2] en [medeverdachte 3] ), 6 april 2020 (tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ), 8 april 2020 (tussen [naam 2] en [naam 1] ), 21 april 2020 (tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ) en 28 mei 2020 (tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ). In berichten van 2 en 3 juni 2020 tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] wordt aangegeven dat “er volgende maand weer koffie klaar is om te sturen.” Een betalingsoverzicht zou daarvan al beschikbaar zijn. Uit deze chats kan worden gedestilleerd dat [medeverdachte 3] de bestelling heeft geïnitieerd, dat [medeverdachte 1] van [medeverdachte 3] de opdracht heeft gekregen om de bestelling feitelijk te plaatsen en dat [verdachte] hiervan klaarblijkelijk in kennis is gesteld met het oog op zijn rol als de transportcoördinator. Uit deze en de andere als bewijsmiddel opgenomen chats uit dit dossier kan eveneens worden afgeleid dat de verdachten met de drie nieuwe containers op dezelfde voet verder zouden gaan als bij de eerste twee containers die het land waren binnengekomen. [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben daarin alle drie geparticipeerd.
De criminele intentie van de verdachten was gericht op de invoer van deze drie containers cocaïne en daaraan is uitvoering gegeven door gezamenlijk voorbereidingshandelingen te verrichten. Daarnaast hebben zij ook voorbereidingshandelingen verricht voor de invoer van de twee containers die op 31 maart 2020 in Antwerpen zijn opgehaald en naar de cocaïnewasserij in [plaats 1] zijn gebracht. De rechtbank verwijst hiervoor naar de overwegingen over de invoer.
De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat het aandeel van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] in de ‘koffielijn’ als investeerder geen medeplegen van de invoer van cocaïne middels twee containers met koffie(dozen) oplevert. Naar haar oordeel kan daarentegen het medeplegen van voorbereidingshandeling gericht op de invoer cocaïne middels dekladingen koffie wel worden bewezen. Daartoe acht de rechtbank de bijdrage van deze verdachten wel voldoende. Het doen van investeringen ziet de rechtbank als een substantiële en wezenlijke bijdrage aan de voorbereidingshandelingen. Immers, zonder geld van geldschieters kunnen de kosten die met het voorbereiden van de invoer van cocaïne zijn gemoeid, niet worden betaald. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat zij steeds door [medeverdachte 3] werden ingelicht over de verloop van het proces. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hebben daarnaast suggesties gedaan voor koks en [medeverdachte 4] heeft advies gegeven ten aanzien van het moment van verzending van de laatste drie containers. Verdachten werd geld in het vooruitzicht gesteld dat verband hield met het “koffieverhaal” en [medeverdachte 6] heeft ook daadwerkelijk geld ontvangen.
Ook hiervoor geldt dat hun intentie was gericht op de invoer van de vijf containers met cocaïne geïmpregneerde koffiedozen en dat daaraan uitvoering is gegeven door gezamenlijk voorbereidingshandelingen te verrichten.
Conclusie zaakdossier Koffie:
Voor wat betreft [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] kan wettig en overtuigend worden bewezen dat zij tezamen en in vereniging tenminste ongeveer 154 kilo cocaïne hebben ingevoerd, zoals is tenlastegelegd onder feit 3. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] zullen van dit feit worden vrijgesproken.
In de zaken van [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] kunnen de voorbereidingshandelingen die betrekking hebben op de dekladingen koffie wettig en overtuigend worden bewezen, zoals onder feit 2 is tenlastegelegd. Nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt op welke exacte hoeveelheid cocaïne de voorbereidingshandelingen betrekking hadden, acht de rechtbank bewezen dat de voorbereiding gericht was op een handelshoeveelheid. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de chats volgt dat het opzetten van een importlijn kennelijk pas lonend is als grote hoeveelheden – tenminste 200 kilo – wordt ingevoerd.
In de zaken [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] is sprake van eendaadse samenloop van de feiten 2 en 3, voor zover dit ziet op het transport van de twee containers met ongeveer 154 kilo cocaïne.
Zaakdossier Fruit, onderdeel feit 2:
Feiten en omstandigheden ten aanzien van drie zendingen ananas en een afzonderlijke importlijn fruit
Aan de hand van de bewijsmiddelen, met name de EncroChat-berichten, stelt de rechtbank vast dat in de tenlastegelegde periode drie zendingen van meerdere containers ananas hebben plaatsgevonden vanuit Colombia naar Nederland. Daarbij zijn betrokken geweest [bedrijf 11] V.O.F. (hierna: [bedrijf 11] ), als de inkoper van fruit, [bedrijf 12] B.V. (in chats aangeduid als “ [bedrijf 12] ”), als expediteur, en de firma [bedrijf 1] als transporteur. [naam 13] senior en junior zijn respectievelijk oud-directeur en directeur van [bedrijf 12] B.V. (hierna: [bedrijf 12] ). Tevens is gebruik gemaakt van de diensten van logistieke begeleiders, [naam 5] , [naam 6] , en een persoon met de accountnaam [gebruikersnaam 19] en van de zetter/lader met de accountnaam [gebruikersnaam 20] (new).
De eerste zending betrof een test- of dummiezending van één container. Tussen de ananassen was geen cocaïne verborgen. Deze container had te lang in de haven van Colombia gestaan, “door een te late FOB-boeking van [bedrijf 12] ” (Free On Board-methode). Met als gevolg dat de ananas verrot was. Aan een opkoper is € 2.100,-- betaald om die lading zwart door te laten draaien, gezien een chat van 3 april 2023 die is verzonden door [gebruikersnaam 20] aan [medeverdachte 3] . Op papier was de lading met winst verkocht door [bedrijf 11] V.O.F., welke firma de lading ook had besteld in Colombia. Gelet op de chat van [medeverdachte 5] met [gebruikersnaam 20] en [medeverdachte 3] van 31 maart 2020, zouden er bovendien 209 dozen te weinig in de container zijn aangekomen.
Waarschijnlijk vanwege deze mislukte zending is op 1 april 2020 door [medeverdachte 3] een nieuwe procedure opgesteld, waarin onder meer is vermeld dat middels de CIF-methode (Cost Insurance Freight) gewerkt moet worden, dat overal screenshots van gemaakt moeten worden en dat [bedrijf 11] tijdig gegevens moet delen met [bedrijf 12] . “ [bedrijf 11] moet er kort op zitten bij [bedrijf 12] ”, zegt [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] deelt een dag later met [medeverdachte 5] deze nieuwe procedure, waaraan iedereen zich moet houden. Er is geen ruimte voor eigen initiatieven en haantjesgedrag.
Uit onder meer dezelfde chat blijkt dat er drie nieuwe containers ananas besteld gaan worden met de CIF-methode. In chats van [medeverdachte 3] met [naam 5] en met [medeverdachte 2] van, respectievelijk 31 maart 2020 en 13 april 2020 komt naar voren dat [naam 7] inmiddels een crypto-telefoon heeft ontvangen en dat ze het sindsdien goed doet.
Op een pro forma factuur van 6 april 2020 is te lezen dat [naam 7] bij het [bedrijf 13] in Colombia ananas heeft besteld. [medeverdachte 3] deelt deze factuur met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] . Uit een chat van 20 april 2020 van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] blijkt dat op 19 april 2020 drie “bakken” (containers) zijn besteld, die op 28 april 2020 vertrekken. De aankomstdatum zou 19 mei 2020 zijn. Uit de communicatie tussen [medeverdachte 3] , [gebruikersnaam 19] en [medeverdachte 2] kan worden afgeleid dat [medeverdachte 3] tussen de 12 en 48 uren nodig heeft om de zwart aangekochte container te switchen met de “plusbak”. De rechtbank begrijpt dat dit de container betreft waarin een illegaal goed wordt verstopt.
Op 25 april 2020 wordt duidelijk dat er geen groen licht is “van de andere kant” om de containers te versturen. Daarover wordt gechat tussen [gebruikersnaam 20] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Een week of enkele weken later zal het wederom worden geprobeerd. Op 27 april 2020 stuurt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 2] een chat door van [gebruikersnaam 20] , waarin staat dat ze het transport van de containers niet meer hebben kunnen annuleren en dat zij toch zijn weggegaan. [gebruikersnaam 20] spreekt over de vele controles die op dat moment in de haven in Colombia worden uitgevoerd. De bewuste zending heeft ook een totale controle gehad. [medeverdachte 3] beschouwt de zending als testzending en zegt de procedure te blijven volgen die is gemaakt voor het geval dat er wél een “plusbak” zou worden ingezet.
In de chatcommunicatie van [medeverdachte 3] met onder meer [verdachte] en [medeverdachte 5] op 20 en 28 mei 2020 komt naar voren dat de ananassen verrot en onverkoopbaar zijn aangekomen. De test van [bedrijf 12] is niet goed verlopen en de documenten waren te laat.
Ondanks de mislukte eerste twee zendingen wil [medeverdachte 3] “gewoon doorgaan” met een volgende zending. Dit blijkt uit een chat van 19 mei 2020, waarin hij met [medeverdachte 6] een afspraak maakt voor de volgende dag. [medeverdachte 3] zegt een mooi voorstel te gaan doen. Uit de chats die hierop volgen, blijkt dat [medeverdachte 3] veranderingen in het logistieke proces wil aanbrengen. Mogelijk wordt wederom met een FOB-afhandeling, een eigen tussenpersoon en een andere inklaarder/expediteur gewerkt, blijkens chats van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 4] op 22 mei 2020. Op dezelfde datum spreekt [medeverdachte 3] met [gebruikersnaam 19] over een zending van twee, drie of vijf “bakken”, waarvan één “plusbak”. Uit een chatbericht van een week later van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 4] is af te leiden dat [medeverdachte 4] de rol van [gebruikersnaam 20] overneemt. De samenwerking met [bedrijf 11] blijft gehandhaafd. Tussen [medeverdachte 3] en [naam 5] wordt vervolgens op 2 juni 2020 besproken of ze moeten overstappen van [bedrijf 12] naar een andere expediteur, zoals [bedrijf 22] . Het verdere verloop van deze voorgenomen zending is onbekend gebleven, omdat vanaf 12 juni 2020 geen gebruik meer wordt gemaakt van EncroChat.
Uit chatverkeer in mei 2020 is tevens op te maken dat [medeverdachte 5] een eigen handelslijn fruit uit Peru heeft opgezet die hij wil delen met [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] deelt deze informatie met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Daarvoor wordt geld ingelegd door meerdere personen en er moet al geld worden opgestuurd om de import mogelijk te maken. [medeverdachte 3] chat op 5 mei 2020 met [medeverdachte 5] over aantallen, percentage en kilo’s: “ik 5 [bijnaam 1] 5 [bijnaam 6] 1 [bijnaam 7] en [bijnaam 12] en [bijnaam 13] 3”. Er wordt gesproken over 100 als test. Daarvoor wordt “ingelegd”, maar uiteindelijk wordt de eerste keer maar de helft gedaan, waardoor [medeverdachte 3] de helft van de inleg terug krijgt.
Cocaïne
De rechtbank stelt vast dat is beoogd om middels de dekladingen ananas en fruit cocaïne in te voeren. Daarvoor heeft zij in aanmerking genomen dat als feit van algemene bekendheid geldt dat uit zowel Colombia als Peru vaak cocaïne wordt gesmokkeld naar Nederland. Daarbij komt dat in het chatverkeer wordt gesproken over aantallen, “blokken”, “switchen”, “de wisseltruc met ananas”, “dekladingen”, “plussen”, “plusbak”, het “verstoppen” van de andere lading dan de deklading en over het gebruik van een “deur” en “strepen” (dit duidt op mensen, doorgaans douanebeambten, die een helpende hand bieden bij drugssmokkel).
De rol van de verdachten
[medeverdachte 3]
In de tenlastelegging van [medeverdachte 3] is de fruitzaak niet opgenomen. Echter, om de rolverdeling in zijn geheel te kunnen duiden, wordt ook zijn rol hier geschetst.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 3] een organiserende en overkoepelende rol heeft vervuld. Tegenover [medeverdachte 5] spreekt hij op 2 april 2020 over “mijn groep”. Tegen [gebruikersnaam 20] spreekt [medeverdachte 3] op 3 april 2020 over “mijn mensen” voor wie hij verantwoordelijk is.
Hij heeft de contacten onderhouden met de logistieke begeleiders, met de lader/zetter en met medeverdachten in deze zaak. Zo ook sprak hij op 28 maart 2020 af met [naam 6] in Rotterdam. Daarbij zegt hij dat hij ook een afspraak heeft met [gebruikersnaam 20] om over de verantwoording te spreken. Op 20 april 2020 chat [medeverdachte 3] naar [naam 5] dat er de volgende dag een vergadering is en dat hij dan geld gaat geven.
[medeverdachte 3] informeerde medeverdachten en stuurde ze aan.
Hij geeft anderen de mogelijkheid zich in te kopen in, nog te verschepen partijen cocaïne, zoals volgt uit chats van 20 april 2020 aan [medeverdachte 5] , 22 april 2020 aan [naam 12] en van 25 april 2020 aan [naam 6] . Met [medeverdachte 4] bespreekt [medeverdachte 3] op 21 april 2020 dat ze allebei veel geld hebben zitten in het fruitverhaal. [medeverdachte 3] heeft zelf dus ook geïnvesteerd. In chatgesprekken op 4 en 5 mei 2020 wijst [medeverdachte 3] [medeverdachte 4] erop dat hij die week geld kan inleggen, omdat er dan “honderd uitgaan als test”. Kennelijk hebben [medeverdachte 2] , [verdachte] en hij zelf al ingelegd. Deze inleg heeft betrekking op de fruitimport vanuit Peru, waarvoor [medeverdachte 5] het initiatief heeft genomen. [medeverdachte 3] spreekt in deze chats (ook met [medeverdachte 5] ) over de opbrengst die ze samen kunnen “pakken”.
[verdachte]
Op 19 april 2020 deelt [medeverdachte 3] aan [verdachte] mee dat er drie “bakken” fruit zijn besteld met als vertrekdatum 28 april 2020. Op 20 mei 2020 informeert [medeverdachte 3] hem over de stand van zaken met betrekking tot de ananas. [medeverdachte 3] vermeldt daarbij dat de tweede zending als een test wordt gezien. Vervolgens zegt [medeverdachte 3] “laten we nu gewoon proberen zo spoedig mogelijk bakken te krijgen en te verkopen.” [medeverdachte 3] geeft op 20 april 2020 tevens aan dat [medeverdachte 2] de volgende dag een afspraak heeft met [naam 4] junior van [bedrijf 12] . Als [verdachte] nog vragen heeft, dan moet hij die in een uitgebreid verslag verwerken, zodat [medeverdachte 2] die vragen mee kan nemen naar [bedrijf 12] .
Op 5 mei 2020 vraagt [medeverdachte 3] aan [verdachte] of hij nogmaals de gegevens van de “tp”, de transporteur, kan doorgeven. Die gegevens zijn bestemd voor [bedrijf 11] .
In de communicatie met [medeverdachte 3] op 11, 12 en 18 mei 2020 wordt gesproken over transportbedrijf [bedrijf 1] in relatie tot [bedrijf 11] . [medeverdachte 3] zegt dat [verdachte] op 12 mei om 14.00 uur bij een afspraak aanwezig moet zijn.
Op 6 april 2020 bespreken [gebruikersnaam 19] en [medeverdachte 3] dat [verdachte] alle transporten regelt.
Voorts is gebleken dat [verdachte] bij de fruitimport als geldschieter heeft gefungeerd, gezien de chatgesprekken op 4 en 5 mei 2020 tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Ook in de fruitlijn van [medeverdachte 5] heeft [verdachte] geïnvesteerd: eerst zou hij “5 doen” maar dat wordt dus de helft. In de chat van 11 mei 2020 tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] staat ook: “ [bijnaam 1] doe tp”. Hieruit begrijpt de rechtbank dat [verdachte] ook bij deze importlijn verantwoordelijk zou zijn voor het transport.
Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer dat [verdachte] in dit zaakdossier niet of weinig prominent in beeld komt. Zijn rol gaat verder dan geïnformeerd worden en het investeren in de ‘ananas- en fruitlijn’. Uit de chats leidt de rechtbank af dat [verdachte] bij de voorbereiding daarvan is betrokken omdat hij ook ten behoeve van deze lijnen het transport zal verzorgen. Het belang hiervan blijkt uit de chat tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] van 18 mei 2020: als ze [bedrijf 1] (het transportbedrijf van [verdachte] ) niet laten rijden, heb je niets aan [bedrijf 12] , dan is die lijn kapot. Het verweer dat niet is gebleken van een voldoende intensieve samenwerking en een voldoende significante bijdrage aan het tenlastegelegde feit en van wetenschap van strafbare feiten faalt dan ook.
[medeverdachte 2]
had de contacten met [naam 13] senior en [naam 4] junior van [bedrijf 12] . Dit blijkt onder meer uit de hiervoor onder het kopje [verdachte] aangehaalde chat van 20 april 2020. [medeverdachte 3] heeft op 20 april 2020 immers een aantal vragen doorgestuurd naar [medeverdachte 2] die hij tijdens de afspraak met [naam 4] junior kan voorleggen. Op 21 april 2020 geeft [medeverdachte 2] zelf aan dat hij [naam 4] junior heeft gesproken. De dag daarna stuurt hij een verslag met antwoorden van [naam 4] junior door aan [medeverdachte 3] . In een chat van 1 april 2020 maakt [medeverdachte 3] duidelijk kenbaar dat [medeverdachte 2] degene is die het “agentschap doet”. De rechtbank begrijpt dat hiermee [bedrijf 12] wordt bedoeld, mede gezien de andere rollen die [medeverdachte 3] in die chat beschrijft.
Voorts ontvangt [medeverdachte 2] updates van [medeverdachte 3] , zoals op 19 april 2020 over de laad- en aankomstdatum van de tweede zending. Op 27 april 2020 wordt hij ingelicht dat de tweede zending niet kan worden gecanceld, zodat het een goede test wordt. Op 11 mei 2020 ontvangt [medeverdachte 2] van [medeverdachte 3] een procedure over de import van ananas van de mensen van [gebruikersnaam 20] .
Overigens merkt [medeverdachte 2] op in een chatgesprek van 13 april 2020 met [medeverdachte 3] dat ze al jaren bezig zijn met het ananasverhaal en met “Jan en alleman” afspraken hebben gemaakt.
Uit de hiervoor onder het kopje [medeverdachte 3] aangehaalde chats van 4 en 5 mei 2020 volgt dat [medeverdachte 2] voorts kan worden aangemerkt als investeerder, ook in de fruitlijn van [medeverdachte 5] .
[medeverdachte 5]
ontvangt verschillende updates van [medeverdachte 3] . Met [medeverdachte 5] deelt [medeverdachte 3] de nieuwe procedure op 2 april 2020. Op 21 april 2020 vertelt [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 3] dat zijn gevoel zegt dat ze even moeten wachten met “plussen”. [medeverdachte 3] vindt dat er wel “geplust” moet worden en onderbouwt dat met een chatgesprek tussen hem en [medeverdachte 2] over onder meer controles door de voedselinspectie en dat [naam 4] junior kan ingrijpen in noodsituaties. Op 28 mei 2020 geeft [medeverdachte 3] hem het slechte nieuws door, dat het fruit van de tweede zending rot en onverkoopbaar is.
[medeverdachte 5] heeft bovendien een eigen handelslijn opgezet om middels dekladingen fruit cocaïne vanuit Peru in te voeren. Deze lijn wil hij delen met [medeverdachte 3] . In chatberichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] op 11 mei 2020 praten zij over de investeringen/betalingen voor deze nieuwe lijn en maken zij afspraken.
Niet alleen [medeverdachte 3] , maar ook [medeverdachte 5] heeft rechtstreeks contact met de zetter [gebruikersnaam 20] gehad.
[medeverdachte 1]
Niet is gebleken dat [medeverdachte 1] enige bemoeienis heeft gehad met de importlijn fruit.
[medeverdachte 4]
blijkt een investeerder te zijn, gezien de chat met [medeverdachte 3] van 21 april 2020 waarin wordt besproken dat ze allebei veel geld in het fruitverhaal hebben zitten. Ook de chats met [medeverdachte 3] op 4 en 5 mei 2020 wijzen hierop. Deze gaan expliciet over de importlijn van fruit uit Peru. [medeverdachte 3] zegt tegen [medeverdachte 4] dat hij dit (aanbod) doet omdat zij zijn maten zijn en hij hen ook vaak nodig heeft en zal hebben.
Daarnaast wordt [medeverdachte 4] door [medeverdachte 3] herhaaldelijk geïnformeerd over de stand van zaken van de ‘ananasbakken’. Bijvoorbeeld op 8 april 2020 over de afspraken met [bedrijf 12] B.V. In een chat van 20 april 2020 wordt door [medeverdachte 3] gezegd dat [medeverdachte 4] eventuele vragen die [medeverdachte 2] kan meenemen voor de afspraak met [bedrijf 12] in een uitgebreid verslag aan [medeverdachte 3] kan doorgeven. Op 22 mei 2020 volgt een nieuwe update van [medeverdachte 3] . Hij zegt [gebruikersnaam 20] te hebben gezien en heeft met hem gepraat over het aantal te sturen bakken en de “plusbak”. Blijkens een chat van 29 mei 2020 ziet [medeverdachte 3] graag dat [medeverdachte 4] de taak van [gebruikersnaam 20] op zich gaat nemen.
[medeverdachte 6]
heeft een actief aandeel gehad bij de zendingen ananassen. [medeverdachte 3] heeft in een chat van 1 april 2020 duidelijk aangegeven dat [medeverdachte 6] het fruitbedrijf [bedrijf 11] “doet”, begeleidt. [medeverdachte 6] moet van [medeverdachte 3] dan ook bepalen of [bedrijf 11] mag weten dat de eerste lading rot was, gelet op de chat van 3 april 2020. Verder wordt [medeverdachte 6] door [medeverdachte 3] regelmatig geïnformeerd over de verschillende zendingen. Op 18 april 2020 wordt hij geïnformeerd over betalingen aan [bedrijf 11] en over het bedrag van € 2.100,-- dat is betaald aan de opkoper bij de eerste zending. Op 23 april 2020 krijgt hij een procedure van [gebruikersnaam 20] en zijn mensen doorgestuurd. Op 11 mei 2020 ontvangt hij van [medeverdachte 3] een nieuwe procedure. Op 19 mei 2020 geeft [medeverdachte 3] door dat [medeverdachte 4] een taak zal overnemen en dat [medeverdachte 3] een voorstel met hem en anderen wil bespreken. [medeverdachte 6] reageert dat [bedrijf 12] “bij ons” even op een nulpunt zit, dat [medeverdachte 4] top is en dat hij morgen om 10.00 uur bij [medeverdachte 3] zal zijn.
Uit chatverkeer tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] op 1 mei 2020 blijkt dat [medeverdachte 6] investeert in fruitladingen. Ook in de fruitlijn van [medeverdachte 5] investeert hij blijkens de chat tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] op 5 mei 2020.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de intentie van de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] op de invoer van containers cocaïne was gericht en dat daaraan uitvoering is gegeven door gezamenlijk voorbereidingshandelingen te verrichten. De bijdrage van deze verdachten is voldoende significant om medeplegen te kunnen spreken. De rechtbank acht dan ook het in feit 2 tenlastegelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de deklading fruit voor deze verdachten wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen niet vast te stellen dat met deze fruitlijnen 2.000 kilogram cocaïne is gemoeid. Weliswaar deelt [medeverdachte 3] op 15 mei 2020 aan [medeverdachte 6] mee dat “ [gebruikersnaam 20] 2.000 kilo heeft klaar staan”, maar het is niet geheel duidelijk geworden of deze chat ziet op de import van ananassen. Deze chat, omvattende deze enkele mededeling, kan namelijk niet direct aan andere chatberichten op of rond genoemde datum worden gelinkt en daarom niet goed worden geïnterpreteerd. De rechtbank gaat er – mede gelet op de kosten die met de invoertrajecten gemoeid zijn – in elk geval van uit dat de voorbereidingshandelingen zien op de invoer van een forse (handels)hoeveelheid cocaïne.
Zaakdossier Hout, onderdeel feit 2:
Feiten en omstandigheden ten aanzien van meerdere zendingen hout
Uit het beschikbare chatverkeer blijkt dat er meerdere zendingen van containers met hout in Zuid-Amerika zijn besteld met als eindbestemming Nederland. Hoewel de chats niet precies van het begin tot het eind in het dossier zitten, kan het navolgende worden vastgesteld.
Blijkens chatverkeer van [gebruikernaam] , een tussenpersoon voor de verkoop van hout, met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] van 16 en 24 april 2020 en 7 mei 2020 wordt geprobeerd een partij hout aan iemand te slijten. Dit lijkt te mislukken.
Op 9 juni 2020 stuurt [naam 8] een foto naar [medeverdachte 3] van een overzicht van debet- en creditposten van zijn bedrijf [bedrijf 14] B.V. inzake het importeren van zeven “bakken” hout. De posten dateren van 11 maart 2019 t/m 17 januari 2020. Hierin zijn onder meer facturen en kosten van [bedrijf 12] , transportbedrijf [bedrijf 1] en ‘werkuren uitladingen hout’ opgenomen. In dit kader vertelt [naam 8] op 11 juni 2020 dat “hij al anderhalf jaar bezig is met dat hout”. [medeverdachte 3] zegt heel kwaad te zijn op [naam 8] en [medeverdachte 1] , omdat ze zaken van de fruit- en houtimport door elkaar hebben laten lopen.
[naam 9] meldt op 10 april 2020 aan [medeverdachte 3] dat [bedrijf 15] B.V. een bestelling heeft gedaan. “ [bedrijf 15] ” zou hebben besteld en betaald. De rechtbank gaat er van uit dat met “ [bedrijf 15] ” het bedrijf [bedrijf 15] B.V. wordt bedoeld. Het hout dat uit Ecuador moet komen, kan echter vanwege de lockdown niet worden verzonden. [verdachte] en [gebruikersnaam 19] worden op 19 april 2020 door [medeverdachte 3] ervan op de hoogte gesteld dat het hout en de spullen klaar staan en dat er die dag nog een bedrag is betaald. Als de lockdown voorbij is, kan het hout meteen worden verzonden. Dat de lockdown vervolgens wordt verlengd tot 30 mei 2020 wordt door [medeverdachte 3] op 3 mei 2020 aan [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] meegedeeld.
De lockdown wordt niet afgewacht om een nieuwe bestelling te doen. Op 3 mei 2020 zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 3] dat hij op dinsdag 5 mei 2020 of anders een dag later naar de houtboer gaat. [medeverdachte 1] is vervolgens op 5 mei 2020 op camerabeelden gezien bij [bedrijf 15] B.V.. Die dag is er een nieuwe bestelling geplaatst en is er ook betaald. Dit blijkt uit de chats met screenshots van e-mails en een pro forma invoice tussen [bedrijf 15] en [bedrijf 16] , die [medeverdachte 1] op 5 mei 2020 naar [medeverdachte 3] heeft gestuurd.
[medeverdachte 3] houdt zich rond dezelfde tijd kennelijk ook met een andere ‘hout-lijn’ bezig. Hij bericht op 3 mei 2020 aan [medeverdachte 5] welke winst [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en hijzelf daarbij kunnen verwachten. Hij maakt met [medeverdachte 5] en de gebruiker van het account [gebruikersnaam 21] , de tussenpersoon van de verkoper van hout [bedrijf 17] uit Bolivia, een afspraak voor 5 mei 2020 in het Mastbos te Breda om over “het houtverhaal” te praten. [gebruikersnaam 21] zegt daarop dat “de man van het hout” meekomt, zodat alles meteen kan worden kortgesloten. Een screenshot van het e-mailadres van [bedrijf 17] wordt alvast meegestuurd.
Op 7 mei 2020 maakt [medeverdachte 1] een afspraak met de gebruiker van EncroChat-account [gebruikernaam] en noemt daarbij het adres van [bedrijf 14] B.V. te [plaats 7] . Klaarblijkelijk moet er nog een partij hout van een eerdere zending worden verkocht.
[medeverdachte 3] is naarstig op zoek naar geschikte bedrijven die hout inkopen. In chatberichten van 8 mei 2020 tussen [medeverdachte 3] en de gebruiker van EncroChat-account [gebruikersnaam 22] komt tot uitdrukking dat [medeverdachte 3] zaken wil doen met de inkoper [bedrijf 18] gevestigd te [plaats 8] . [medeverdachte 3] zegt dat hij waarschijnlijk een “lader” heeft die na een eerste zending met een “dummie” meteen gaat “zetten” in Ecuador. De zending moet binnenkomen via de haven van Rotterdam. Het risico in niet groot, omdat de “deur” heel goed is. In dit verband wordt gesproken over het HARC-team (Hit And Run Cargo-team is een samenwerkingsverband van douane, FIOD, zeehavenpolitie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam om de drugssmokkel aldaar tegen te gaan). Op 20 mei 2020 wordt door [medeverdachte 3] een kosten- en opbrengstenoverzicht gegeven aan [medeverdachte 2] , waarin wordt verwezen naar het bedrijf in [plaats 8] . Uit een chat van [medeverdachte 3] van 6 juni 2020 kan worden opgemaakt dat nog even wordt gewacht om met dit bedrijf zaken te doen.
Cocaïne
In de chatcommunicatie in dit zaakdossier komen in verschillende chats tussen verschillende personen termen als “deklading”, “zetten”, “strepen”, “laders”, “deur”, “dummie”, “kilo’s”, “wachten op groen licht” voor. Uit jurisprudentie in andere zaken waarin sprake is van invoer van cocaïne blijkt dat deze termen duiden op het smokkelen van harddrugs en in het bijzonder van cocaïne. De rechtbank wijst met name op de chats van 10 en 11 juni 2020, waarin [medeverdachte 3] zijn boosheid uit tegenover [naam 8] en zegt: “als ik ergens de stekker uittrek, is dat niet voor niets. Ben maar blij dat er niet gezet is, want dan hadden we allemaal in de bajes gezeten.” Tevens wijst de rechtbank op de chat van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] op 20 mei 2020 waarin de kosten voor “uithalers” worden genoemd. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat uithalers doorgaans worden ingezet voor het uithalen van cocaïne uit containers in havens als Rotterdam en Vlissingen. De chat van [medeverdachte 6] van 6 mei 2020 aan de gebruiker van account [gebruikersnaam 23] over een mogelijk om te kopen douane-medewerker (streep) kan in dit verband ook niet onvermeld blijven: “Morgen hebben we overleg welke Nederlandse houtontvanger we gaan gebruiken, heb man gezien voor streep. Dat is een afdelingshoofd bij pre-arrival. Hij heb twee man in zijn team die in het complot zitten. Hij beslist welke op rood komen en welke niet.”
Nu de zendingen met hout en harddrugs uit Zuid-Amerikaanse landen, zoals Ecuador en Bolivia, afkomstig zijn, kan er van worden uitgegaan dat het om cocaïne gaat. Bovendien vloeit dit voort uit de winstberekening die [medeverdachte 3] heeft gemaakt op 3 mei 2020: “winst aan procenten 10% op 400 is 40 is 1 miljoen”. Dit betekent dat de gehanteerde prijs per stuk € 25.000,-- moet zijn geweest; 40 kilogram vermenigvuldigd met € 25.000,-- is immers € 1.000.000,--. Het bedrag van € 25.000,-- komt overeen met de straatwaarde van € 26.800,-- voor één kilo cocaïne. Een vergelijkbare berekening kan worden gemaakt voor de winstberekening die [medeverdachte 3] geeft op 20 mei 2020, waarbij de opbrengst € 2.000.000,-- is bij 20% van 400 kilo.
Naar het oordeel van de rechtbank lijdt het geen enkele twijfel dat het ook in dit zaakdossier om de import van cocaïne gaat. Dit geldt temeer nu een verklaring van de zijde van verdachten over hoe de gesprekken anders moeten worden geduid ontbreekt.
De rol van de verdachten
[medeverdachte 3]
heeft ook in dit dossier een organiserende rol. Hij bepaalt met welke bedrijven zaken worden gedaan. In een chat van 28 mei 2020 komt naar voren dat volgens hem daarbij één van de grondbeginselen is dat het bedrijf een loods en een mooie website moet hebben. Een houtbedrijf dat alleen een huisadres heeft, keurt hij af.
[medeverdachte 1] onderhoudt weliswaar de contacten met [gebruikernaam] , maar legt verantwoording af aan [medeverdachte 3] . In opdracht van [medeverdachte 3] stuurt [medeverdachte 1] screenshots door van bestellingen en betalingen. Opvallend is, dat als de zaken met [medeverdachte 1] niet naar wens verlopen, [gebruikernaam] zich rechtstreeks wendt tot [medeverdachte 3] (chats van 11 mei 2020).
[medeverdachte 3] houdt anderen steeds op de hoogte van de ontwikkelingen, zoals over de uitstel van de zending hout vanwege de lockdown.
[medeverdachte 3] kan daarnaast worden aangemerkt als investeerder. Hij koopt zich in en deelt in de opbrengst, gezien onder andere zijn chats van 3 en 8 mei 2020.
[verdachte]
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] zich met het transport van hout heeft bezig gehouden, gezien de chat tussen [gebruikersnaam 19] en [medeverdachte 3] op 6 april 2020. In de context van het houtverhaal zegt [medeverdachte 3] nadrukkelijk dat [verdachte] “zijn man” is en dat hij “onze transporteur” is. Ook ten behoeve van andere importlijnen heeft [verdachte] de contacten onderhouden met [bedrijf 1] , welk bedrijf volgens het overzicht van [naam 8] ook meermalen met hout heeft gereden.
[verdachte] ontvangt updates van [medeverdachte 3] , zoals op 19 april 2020 dat het hout klaar staat en dat dit direct kan worden verzonden als de lockdown voorbij is.
Uit de chats van [medeverdachte 3] van 3 mei 2020 volgt dat [verdachte] één van de personen is die geld heeft ingelegd en dat ze pech hebben met de lockdown in het houtverhaal.
[medeverdachte 1]
was de contactpersoon van [bedrijf 15] B.V. en [bedrijf 14] B.V., de inkopers van hout, en van [gebruikernaam] , de tussenpersoon voor de verkoop van restpartijen hout. Hij bemoeide zich in dit verband met de betalingen, gezien de screenshots die hij aan [medeverdachte 3] kon verstrekken. Hij wist ook waar het hout lag opgeslagen, gelet op zijn chat van 8 mei 2020 met [gebruikernaam] . Daarmee kan worden vastgesteld, dat [medeverdachte 1] de in- en verkoop van de deklading hout regelde, zij het niet altijd naar tevredenheid van betrokkenen.
[medeverdachte 2]
Uit verschillende chats van [medeverdachte 3] van 3 mei 2020 volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 2] één van de personen is die geld heeft ingelegd en die een bepaalde opbrengst in het vooruitzicht wordt gesteld. [medeverdachte 3] chat op 20 mei 2020 eveneens over de kosten en winstverwachtingen. Hij vraagt aansluitend of [medeverdachte 2] daarmee akkoord gaat. [medeverdachte 2] had dus een stem in de beslissingen die werden genomen. Dit alles betekent dat [medeverdachte 2] kan worden beschouwd als investeerder.
[medeverdachte 5]
komt in dit dossier naar voren als investeerder. Uit verschillende chats van [medeverdachte 3] van 3 mei 2020 volgt dat [medeverdachte 5] één van de personen is die geld heeft ingelegd en die een bepaalde opbrengst in het vooruitzicht wordt gesteld. Volgens de chat van [medeverdachte 3] van 20 mei 2020 zou [medeverdachte 5] bij een bepaalde zending samen met “ [bijnaam 14] ” het “bakgeld” betalen.
Verder is duidelijk geworden dat [medeverdachte 5] een actieve bijdrage heeft geleverd, nu hij op
5 en 12 mei 2020 (volgens chats van 3 en 11 mei 2020) samen met [medeverdachte 3] afspraken heeft gehad met tussenpersonen van in- en verkopers van hout. Ogenschijnlijk om een nieuwe importlijn te arrangeren.
[medeverdachte 4]
heeft in hout geïnvesteerd, in totaal € 125.000,-- tot € 150.000,--, gezien de chat tussen hem en [medeverdachte 3] op 21 april 2020.
[medeverdachte 6]
Uit de chats van [medeverdachte 3] van 3 mei 2020 volgt dat [medeverdachte 6] één van de personen is die geld heeft ingelegd en die een bepaalde opbrengst in het vooruitzicht wordt gesteld.
Daarnaast heeft [medeverdachte 6] een adviserende stem gehad, gezien de chatcommunicatie op 12 mei 2020 en 6 juni 2020 tussen [medeverdachte 3] en [naam 14] . [medeverdachte 3] maakt daarbij kenbaar dat [medeverdachte 6] het bedrijf in [plaats 8] – vermoedelijk [bedrijf 18] – eigenlijk niet goed vindt. Voorts blijkt uit de reeds aangehaalde chat van 6 mei 2020 dat [medeverdachte 6] de dag erop een overleg heeft over welke Nederlandse houtontvanger zal worden gebruikt en dat hij contact heeft gelegd met een “streep”, een corrupte douanier, die nog twee andere mensen in zijn team in het “complot” heeft zitten.
Dit impliceert een meer actieve rol dan louter die van investeerder.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten voorbereidingshandelingen hebben verricht die zijn gericht op de invoer van cocaïne via dekladingen hout. Uit de chats blijkt dat het opzet van de verdachten daarop is gericht. Ook volgt hieruit dat verdachten aan deze voorbereidingshandelingen een rol van zodanige omvang en/of gewicht hebben gehad, dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet alle verdachten een even actieve rol hebben gehad, maar ook de rol van investeerder acht de rechtbank van zodanig wezenlijk belang dat sprake is van medeplegen van voorbereidingshandelingen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat sprake is van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de import van grote hoeveelheden cocaïne, waar grote geldbedragen mee gemoeid zijn. Zonder voldoende investeerders kan van het voorbereiden van die invoer geen sprake zijn. Een meer actieve rol is voor de bewezenverklaring van dit feit niet vereist.
Zaakdossier Tegels, onderdeel feit 2
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen in dit dossier kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachten bezig zijn geweest om een importlijn met tegels op te zetten vanuit Zuid-Amerika. Zo vraagt [medeverdachte 5] op 2 april 20202 aan de gebruiker van het EncroChat-account [gebruikersnaam 24] wanneer gestart gaat worden met de tegels. [gebruikersnaam 24] zegt in reactie daarop dat ze al aan het mailen zijn en dat het eigenlijk niet beter kan, omdat er sprake is van een eigen boot, een eigen crew en een eigen haven om te lossen. “Een compleet verhaal”.
Uit chatberichten van [medeverdachte 2] van 7 en 15 april 2020 naar onder meer [verdachte] is af te leiden dat er nog naar een lader voor het tegelbedrijf wordt gezocht. In dit verband wordt gesproken over een tegelontvanger die minimaal 400 “bakken” per jaar doet met een eigen douane-afhandeling, onder meer uit Brazilië. Op 15 april 2020 maakt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] kenbaar dat er eerst een gesprek met het tegelbedrijf moet volgen, voordat [medeverdachte 3] kan gaan mailen. [medeverdachte 3] wil dezelfde week samen met [medeverdachte 2] gaan bekijken wie de beste lader is. Vervolgens, op 17 april 2020, vertelt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 5] een lader heeft gevonden: een Albanees die handelt voor Brazilië. Daarbij wordt gesproken over “300 tot 500”. [medeverdachte 3] vindt dat er 20% moet worden gevraagd. [medeverdachte 2] zegt dat er ruimte moet zijn om in te kopen.
Op 21 april 2020 stelt de gebruiker van EncroChat-account [gebruikersnaam 25] aan [medeverdachte 3] een zetter voor die meer kan zetten dan de “Albanees” die [medeverdachte 5] heeft gevonden.
[medeverdachte 3] geeft op 22 april 2020 aan [medeverdachte 5] door dat [medeverdachte 2] contact heeft met een bedrijf dat 450 “bakken” per jaar doet in Santos , Brazilië. Het gaat om tegels die scanvrij zijn, omdat er ijzer in de tegels zit. Een soort beschermlaagje zou op de tegels worden aangebracht. [medeverdachte 2] vertelt verder dat ze over enkele weken een “bak” kunnen zien uit Brazilië die bij het bedrijf wordt gelost.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] spreken op 24 april 2020 over een mogelijke deal met de Albanees, betreffende 500 “blokken” voor 20%.
Door [medeverdachte 3] worden aan [medeverdachte 5] desgevraagd op 27 april 2020 gegevens van een tegelbedrijf in Nederland doorgegeven, evenals de gegevens van een bedrijf in Brazilië waar het Nederlandse bedrijf de tegels bestelt. Het gaat om de firma’s [bedrijf 19] B.V. te [plaats 9] en [bedrijf 20] te Santos , Brazilië.
Op 6 mei 2020 stuurt [medeverdachte 5] screenshots aan [medeverdachte 3] door van een telefoongesprek. Hieruit blijkt dat er een “tegelbv” is gevonden en dat de “bakken” via Hamburg Süd gaan. Deze B.V. kent een minimum afname van 200. In één van de screenshots is een logistiek softwareprogramma te zien waarin de naam [bedrijf 20] is te lezen.
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] chatten op 11 mei 2020 over de wijze waarop moet worden “gezet”. [medeverdachte 5] laat een screenshot van een telefoongesprek zien, waarin staat dat “het” tussen de lading tegels wordt gezet. Het lijkt [medeverdachte 2] beter om de tegels er uit te halen, dan de “handel” er in te doen en vervolgens de tegels er weer op te plaatsen.
Uit een chat van 15 mei 2020 aan zowel [medeverdachte 5] als [medeverdachte 2] volgt dat [medeverdachte 3] nog heeft nagedacht over de financiën. Hij geeft aan dat ze aan de Albanees 200 tot 300 (“stuks”) 25% en daarboven 20% moeten vragen. Een eerdere afspraak met ene “ [naam 15] ” vindt geen doorgang. Daarnaast vindt [medeverdachte 3] dat op 30 mei 2020 eerst een testzending van 200 stuks met tegels geregeld moet worden.
[medeverdachte 2] bericht [medeverdachte 3] op 27 mei 2020 dat “ [naam 16] ” gaat kijken hoe snel zijn mensen het tegelverhaal kunnen invullen, wat ze nou echt overhouden, hoe snel ze kunnen werken en of ze op dat moment vanaf Brazilië met een “bak” kunnen werken.
[medeverdachte 3] laat op 4 juni 2020 aan [medeverdachte 5] weten dat [naam 15] niet kan zetten, omdat hij met een andere zaak bezig is. [medeverdachte 5] reageert dat de Albanees zegt dat het zetten op dat moment moeilijk is in Brazilïe. Dezelfde dag nog, vertelt [medeverdachte 3] aan de gebruiker van het account “ [naam 12] ” dat hij weliswaar een goed tegelbedrijf heeft, maar geen lader/zetter in Santos . Kennelijk ondervinden ze de negatieve gevolgen van de lockdown door het Coronavirus blijkens de chat van [medeverdachte 3] aan [naam 12] op 5 juni 2020.
Gelet op de chats van onder meer 15 en 22 april 2020, spreken verdachten, al dan niet met andere betrokkenen, af om elkaar fysiek te ontmoeten en te overleggen.
In hoeverre daadwerkelijk containers met tegels vanuit Zuid-Amerika op transport zijn gezet, althans zijn besteld, is op basis van de beschikbare chatcommunicatie niet duidelijk geworden.
Cocaïne
De vraag die wederom moet worden beantwoord, is of de importlijn is opgezet om cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen en de tegels als deklading zijn te bestempelen. De rechtbank heeft daarvoor acht geslagen op de volgende woorden in de verschillende chats tussen verschillende personen, die kunnen wijzen op cocaïne: “blokken”, “stuks”, “zetten”, “lader”, “switchen”. Verder ziet de chat van 11 mei 2020 tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] op het gebruik van een deklading, waartussen de “handel” wordt verborgen. Het is opmerkelijk dat [medeverdachte 5] op 2 april 2020 zegt dat “er de laatste tijd zo veel gepakt wordt”, nu een feit van algemene bekendheid is dat regelmatig in het nieuws is dat in de Nederlandse havens en ook in Antwerpen grote partijen cocaïne worden ontdekt op schepen die afkomstig zijn uit Zuid-Amerika. Ook is meegewogen dat op 22 april 2020 door [medeverdachte 3] wordt gesproken over tegels die scanvrij zijn omdat zich daarin of daarop een laagje ijzer bevindt, zodat ze voor de scanapparatuur van de douane niet goed meetbaar zijn.
Uit jurisprudentie in andere zaken waarin sprake is van invoer van cocaïne blijkt dat het scannen van containers een risico oplevert dat verdachten die zich bezighouden met de invoer van cocaïne zo veel mogelijk willen vermijden.
Daarnaast wordt wederom rekening gehouden met het feit van algemene bekendheid dat uit Zuid-Amerika doorgaans cocaïne naar Nederland wordt gesmokkeld. Bovendien neemt de rechtbank in aanmerking dat het in de andere zaakdossiers in dit onderzoek ook steeds om de invoer van cocaïne gaat, en niet om andere drugssoorten.
Gelet op het bovenstaande in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat bovenstaande vraag bevestigend kan worden beantwoord. Bij gebrek aan een verklaring van de zijde van verdachten over hoe de chats anders zouden moeten worden uitgelegd, gaat zij uit van plannen voor cocaïnesmokkel via dekladingen tegels.
Rol van de verdachten
[medeverdachte 3]
kan ook hier een organiserende rol worden toebedeeld. [medeverdachte 3] initieerde dat er besteld zou worden en bepaalde de financiële voorwaarden van de importlijn, gezien bijvoorbeeld zijn bericht aan [medeverdachte 5] op 24 april 2020. Hij zegt daarin: “100 stuks vragen maat aan die Albanees, alles bij in B.V. en transport en uithaal en wij, of ze nu 500 of 800 doen”. In een chat van 15 mei 2020 stelt hij aan [medeverdachte 5] voor eerst een testzending van 200 stuks te doen.
Hij informeerde andere verdachten en andere betrokkenen over de stand van zaken en andersom hielden anderen hem steeds op de hoogte. Hij had daarmee een centrale informatiepositie. Zo is gebleken dat hij contact heeft gehad met de gebruiker van het account “ [gebruikersnaam 26] ”, een tussenpersoon voor een Nederlands tegelbedrijf, met “ [gebruikersnaam 25] ” of [naam 15] en met [naam 12] . Met [gebruikersnaam 25] sprak hij ook af om te wandelen en tegelijkertijd zaken te bespreken. Zoals hierboven aangegeven, benaderde [medeverdachte 3] zelf [naam 12] om een lader/zetter te regelen.
[medeverdachte 3] heeft overigens tegenover [naam 12] gezegd dat hij “met vier man is”. Deze vier personen zijn naar het oordeel van de rechtbank: [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] .
Uit de chat van 17 april 2020 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] volgt dat [medeverdachte 3] ook geld zou inleggen.
[verdachte]
was de tussenpersoon voor in elk geval één tegelbedrijf in Nederland, naar alle waarschijnlijkheid [bedrijf 21] B.V., dat de tegels (de deklading) zou moeten bestellen. [medeverdachte 3] zegt op 3 april 2020 dat [medeverdachte 2] en [verdachte] zich bezig houden met het tegelbedrijf, hetgeen ook blijkt uit een chat van 7 april 2020 tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] zelf.
Naar aanleiding van de vraag van [medeverdachte 2] van 7 april 2020 over de tegelontvanger, adviseert [verdachte] om contact op te nemen met de “Marokkaan” van de importlijn koffie. “Misschien kan hij er wat mee.”
Zijn betrokkenheid als tussenpersoon blijkt in dit dossier weliswaar minder groot te zijn dan die van [medeverdachte 2] , maar nog steeds van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen. De bewijsdrempel om te komen tot het medeplegen van voorbereidingshandelingen is dan ook gehaald.
[medeverdachte 2]
is eveneens als tussenpersoon aan te merken voor in elk geval één tegelbedrijf in Nederland, dat de tegels (de deklading) zou moeten bestellen. [medeverdachte 2] bezoekt ook zelf het bedrijf, blijkens chats van 17, 21, 22 en 28 april 2020. Op 21 april 2020 heeft hij meegekeken in de computer van het bedrijf. Op 28 april gaat hij weer kijken of ze “het rond kunnen krijgen”. Hij vraagt daarbij aan [medeverdachte 5] of hij vragen heeft die hij kan stellen bij het bedrijf.
[medeverdachte 2] voerde verder overleg met [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [verdachte] , zoals over de wijze van zetten, blijkens een chat met [medeverdachte 5] op 27 mei 2020.
Op 17 april 2020 spreekt hij er met [medeverdachte 3] over dat er ruimte moet zijn om een bepaald aantal stuks mee te kopen. Dit betekent dat [medeverdachte 2] geld zou investeren.
[medeverdachte 5]
De rechtbank gaat er van uit dat [medeverdachte 5] de persoon is die contacten onderhield met de tussenpersonen in Brazilië, tenminste met de zetter/lader in Brazilië. In chats van 28 april 2020 en 11 mei 2020 komt naar voren dat hij contact had met de Albanese zetter. Op 6 mei 2020 laat hij [medeverdachte 3] een schermafdruk zien van een telefoongesprek van mogelijk de Albanese zetter over de tegels uit Brazilië waarin wordt gezegd: “I will get the boxes of this exporter and change cargo for bits. Like a pregnant job”. Op 11 mei 2020 laat [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 2] een schermafdruk zien van een tussenpersoon die antwoord geeft op de vraag hoe er gezet gaat worden. Zoals hierboven aangehaald, wordt hij door [medeverdachte 2] uitgenodigd om mee te denken over vragen voor het Nederlandse tegelbedrijf.
[medeverdachte 4]
Op 21 april 2020 wordt door [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 2] in het kader van het “laden” van machines en tegels gezegd dat [medeverdachte 4] akkoord is met de “plek”. Er wordt dus alleen óver hem gepraat, niet mét hem. In dit zaakdossier bevinden zich geen chatgesprekken van [medeverdachte 4] zelf. De rechtbank oordeelt daarom dat er te weinig bewijsmateriaal voorhanden is om de betrokkenheid van [medeverdachte 4] bij de importlijn tegels te kunnen aantonen.
[medeverdachte 1]
Uit het procesdossier blijkt niet dat [medeverdachte 1] bij de importlijn tegels betrokken is geweest.
[medeverdachte 6]
Dit geldt ook voor [medeverdachte 6] .
Conclusie:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] voorbereidingshandelingen hebben verricht die zijn gericht op de invoer van cocaïne middels een deklading tegels. Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat zij alle vier actief bezig zijn geweest met het opzetten van deze lijn. Daarmee is het opzet en het medeplegen van deze verdachten gegeven. Dat de lijn zich nog in de opstartfase bevond, laat onverlet dat er een bewezenverklaring terzake van het tenlastegelegde plegen van voorbereidingshandelingen kan volgen.
De rechtbank zal [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] vrijspreken van feit 2 ter zake van de deklading tegels
feit 1:
Zoals aan het begin van de bewijsoverwegingen is overwogen, komt de rechtbank nu toe aan het bespreken van de criminele organisatie, zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Juridisch kader criminele organisatie
Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, strafbaar gesteld in artikel 11b van de Opiumwet (als gekwalificeerde logische specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht). Blijkens vaste jurisprudentie betekent een criminele organisatie een samenwerkingsverband tussen minimaal twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven, waarbij het niet is vereist dat de misdrijven zich hebben verwezenlijkt. De deelnemers aan een dergelijke organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren en dus te behoren tot de organisatie, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen. Een betrokkene moet in zijn algemeenheid weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Het opzet van een betrokkene moet gericht zijn op het deelnemen aan de organisatie. Een betrokkene hoeft in dit verband geen opzet te hebben gehad op één of meerdere concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Elke bijdrage aan een organisatie, met een zekere duur en intensiteit, kan strafbaar zijn. De bijdrage behoeft daarom niet alleen te bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar kan ook bestaan uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
BeoordelingUit het dossier leidt de rechtbank af dat in de tenlastegelegde periode meerdere criminele samenwerkingsverbanden hebben bestaan tussen de verdachten in onderzoek Francis Drake en een aantal andere bekende en onbekend gebleven personen gericht op het importeren van cocaïne met verschillende dekladingen. Dit volgt uit de feiten die de rechtbank bewezen heeft geacht en de daaraan ten grondslag gelegde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen. De rechtbank leidt uit het dossier af dat sprake is van een ‘vaste kern’ bestaande uit [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] . Zij zijn betrokken bij het opzetten van en investeren in iedere importlijn die in het onderzoek Francis Drake is onderzocht en hebben het meeste contact met elkaar. Deze situatie is te vergelijken met een investeerdersgroep die investeert in verschillende ondernemingen. Per deklading wordt vervolgens de samenwerking gezocht met anderen, die op wat meer afstand staan van deze vier verdachten. Omdat de samenstelling van de groep per deklading verschilt, beschouwt de rechtbank dit als afzonderlijke criminele samenwerkingsverbanden.
In verband met de leesbaarheid wordt hieronder verder gesproken van de ‘organisatie’, terwijl daarmee telkens de vier samenwerkingsverbanden worden bedoeld.
De organisatie heeft onmiskenbaar het oogmerk gehad om vanuit Zuid-Amerikaanse landen meerdere partijen cocaïne Nederland in te voeren en om daartoe voorbereidingshandelingen te verrichten. Het is daarbij niet nodig dat daadwerkelijk is cocaïne is ingevoerd, zodat ook het enkel verrichten van voorbereidingshandelingen met het oog op de uiteindelijke invoer onder deelname aan een criminele organisatie kan worden begrepen. De bijdrage die de verdachten hebben geleverd, is naar het oordeel van de rechtbank van voldoende intensiteit en duur geweest om ze als deelnemer van de organisatie aan te kunnen merken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen – zoals hieronder nader uiteen zal worden gezet – dat het opzetten van een importlijn voor cocaïne een logistiek ingewikkeld en langdurig proces is, waarbij samenwerking, onderlinge afstemming en vertrouwen cruciaal zijn. Het bewijs van de wetenschap en daarmee het opzet van de verdachten, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie volgt evenzeer uit de bewijsmiddelen.
Uit met name de chatgesprekken volgt dat sprake is geweest van een duurzame en professionele organisatiestructuur, die is te vergelijken met de bedrijfsvoering van een legaal opererend bedrijf. Per deklading kan een vaste werkwijze en een onderling afgestemde taakverdeling worden herkend. Voor verschillende onderdelen van het traject, zoals het zetten, het contact met de bedrijven die de dekladingen verzorgen, expediteurs en transporteurs, zijn verschillende personen verantwoordelijk. Het gehele proces van het zoeken naar geschikte bedrijven of tussenpersonen om zaken mee te doen, het inleggen/inkopen, het bestellen van dekladingen, het zetten van de cocaïne, de zee- en het wegtransport, eventueel het laten uitwassen van de cocaïne, het verkopen van de dekladingen, de betalingen aan de betrokken bedrijven of tussenpersonen en de verdere financiële afwikkeling werd zorgvuldig gemonitord door met name [medeverdachte 3] . De verdachten informeerden elkaar bijna voortdurend over de meest recente ontwikkelingen en voerden samen overleg. Ook vonden persoonlijke ontmoetingen plaats om het logistieke proces en de financiële voorwaarden van de invoer te bespreken.
De organisatie stelde alles in het werk om geslaagde transporten te kunnen realiseren. Douanepersoneel werd omgekocht, bedrijven werden op geschiktheid gescreend en er werden eerst testzendingen uitgevoerd om het proces te controleren. Zij gebruikte de versleutelde EncroChat-toestellen, er van uitgaande dat de inhoud van die communicatie niet door opsporingsdiensten zou kunnen worden onderschept. Desalniettemin gebruikten verdachten in hun gesprekken versluierd en verhuld taalgebruik en bedienden zij zich van bijnamen.
In dit hele werkproces ligt ook het duurzame karakter van de organisatie besloten. Het opstarten van een importlijn is naar algemene ervaringsregels tijdrovend en ingewikkeld. Mede gelet op de omstandigheid dat daarbij een groot aantal (tussen)personen en ondernemingen zijn betrokken die afspraken moeten maken, zaken op elkaar moeten afstemmen en elkaar doorlopend op de hoogte moeten houden. In de importlijnen wordt ook veel geld geïnvesteerd. Incidentele of impulsieve handelingen passen daar niet bij. De importlijnen worden daarom voor een langere periode en voor meerdere transporten gedegen opgezet.
De duurzaamheid komt eveneens tot uitdrukking in de tijdspanne waarin de organisatie blijkens het procesdossier actief is geweest. De chatberichten dateren van 20 maart 2020 tot 12 juni 2020. Dit is een periode van ongeveer drie maanden,maar uit het betalingsoverzicht dat [medeverdachte 1] met betrekking tot de bestellingen van koffie heeft gestuurd en enkele chats volgt een langere periode. Zo zegt [naam 8] op 11 juni 2020 al anderhalf jaar bezig te zijn met “dat hout”. [medeverdachte 3] geeft op 15 mei 2020 aan (in het fruitdossier): “we zijn al bijna twee jaar dekladingen aan het betalen”. Gelet hierop acht de rechtbank dan ook de periode 1 december 2018 tot en met 12 juni 2020 bewezen.
In het zaakdossier Artikel 11b Opiumwet zijn nog aanvullende chats aanwezig. Daaruit volgt dat de verdachten als groep, organisatie tegen betaling hun diensten hebben aangeboden voor het importeren van cocaïne.
[medeverdachte 6] heeft op 3 mei 2020 contact met de gebruiker van EncroChat-account [gebruikersnaam 27] en zegt dat “wij” een compleet pakket kunnen leveren voor het importeren van cocaïne:
een ontvanger voor de deklading, uithalers om de cocaïne uit de deklading te halen, een transporteur voor het transport, een losplek voor de lading/cocaïne, beveiliging en een team van douane medewerkers (“strepen”) hebben die meehelpen. Daarnaast geeft [medeverdachte 6] in deze chat aan dat de kosten voor dit pakket 20% op 2.000 stuks cocaïne zijn en dat zij zelf ook voor 10% “meekopen”. Deze chat stuurt [medeverdachte 6] meteen door naar [medeverdachte 3] , die zegt dat [medeverdachte 6] het goed heeft gedaan.
[medeverdachte 3] spreekt in chats vaker over “mijn groep”. Zo ook in een chat van 26 april 2020 aan de gebruiker van EncroChat-account [gebruikersnaam 28] . Hij biedt daarbij onder meer aan dat hij met “me eigen groep” “op 5%” in een Nederlandse of Belgische haven “een kist er af kan halen met onderdelen en met een kraan op onze bus kan zetten en wegrijden”. Hij zegt “ik heb dat verhaal zelf” en hij zegt op elke haven monteurs te kunnen sturen. Dit kan ook voor grote aantallen, wat ze regelmatig doen. “De spullen kunnen verstopt aan boord blijven, dan komen wij met de kisten die aan boord gezet worden en dan vullen (met cocaïne) en dan weer er af. We kunnen zelfs meerdere kisten op een dag er afhalen of met twee bakwagens tegelijk. Nog nooit gecontroleerd of een kist open gemaakt. Nog nooit gecontroleerd!!!! of kist open gemaakt! Dus geen scan geen fysiek niks!”
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende rolverdeling in de verschillende organisaties af:
[medeverdachte 3]
De rol van [medeverdachte 3] is die van organisator en ‘spin in het web’. Enerzijds heeft hij de andere verdachten voortdurend op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen omtrent het bestellen en transporteren van dekladingen. Anderzijds hebben de andere verdachten hem ingelicht over de voortgang. [medeverdachte 3] heeft hen soms gevraagd een uitgebreid verslag in te leveren. Hij stuurde de verdachten aan, begeleidde ze. Hij heeft uiteindelijk bepaalde welke bedrijven of tussenpersonen geschikt zijn om zaken mee te doen. Verder heeft hij procedures opgesteld waarin werkwijzen zijn beschreven. Tevens zat hij bovenop de financiële afwikkeling. Hij ging over het kostenplaatje, de bedragen die konden worden geïnvesteerd en de verdeling van de winst. Ook was het [medeverdachte 3] die meestal de persoonlijke ontmoetingen tussen de verdachten initieerde.
[medeverdachte 3] stond aan het hoofd van de organisaties. Hij is het die uiteindelijk de beslissingen nam en andere verdachten tot de orde riep als dingen niet liepen zoals hij ze voor ogen had.
[verdachte]
heeft gefungeerd als coördinator van het wegtransport, in elk geval in de organisaties van de importlijnen fruit, koffie en hout. Hij was verantwoordelijk voor het ophalen van de containers in de haven van Antwerpen en/of Rotterdam. Hij heeft voor het transport rechtstreeks contacten onderhouden met de chauffeur en de planner van het ingeschakelde transportbedrijf [bedrijf 1] . Ook had hij bemoeienis met het omwisselen van de koffiedozen en communiceerde hij daaromtrent met de verantwoordelijken voor de cocaïnewasserij. Van dezelfde mensen nam [verdachte] een cashbedrag van € 200.000,-- in ontvangst, dat even later werd verdeeld onder medeverdachten.
In de tegelorganisatie was [verdachte] ook contactpersoon voor minimaal één Nederlands tegelbedrijf.
Hij was één van de prominente spelers binnen het netwerk van de diverse samenwerkingsverbanden.
[medeverdachte 1]
had een belangrijke uitvoerende rol. In de organisaties van de importlijnen koffie en hout was hij immers de contactpersoon voor de bedrijven die dekladingen bestelden. Hij hield de betalingen tussen de betrokken bedrijven in de gaten en stuurde daarvan ter verantwoording screenshots naar [medeverdachte 3] . Tevens kwam [medeverdachte 1] in de koffielijn voor in het overzicht van de kosten en deelde hij mee in de opbrengsten.
[medeverdachte 2]
is de contactpersoon geweest voor in elk geval één Nederlands tegelbedrijf, dat de deklading tegels moest bestellen. Hiervoor sprak hij fysiek meermaals af bij het desbetreffende tegelbedrijf. Verder werd hij op de hoogte gehouden over andere personen die bij deze importlijn betrokken zijn. In de organisatie aangaande de importlijn fruit was [medeverdachte 2] de contactpersoon voor onder andere de douane-expediteur [bedrijf 12] .
Ten aanzien van de organisaties van de importlijnen koffie en hout was hij voornamelijk investeerder. Hij ontving telkens updates en stelde vragen over de afhandeling van de deklading koffie.
Hij had veel contact met [medeverdachte 3] . De rechtbank ziet hem als één van de prominente spelers binnen het netwerk van de diverse samenwerkingsverbanden.
[medeverdachte 5]
heeft in de organisatie inzake de importlijn fruit contact onderhouden met de zetter/lader. Verder had [medeverdachte 5] bij meerdere importlijnen de rol van investeerder, zoals in de organisatie van de importlijn koffie. Hij kreeg daarom regelmatig updates van [medeverdachte 3] . Tevens heeft [medeverdachte 5] voorgesteld om een “kok” te regelen voor het uitwassen van de cocaïne uit de koffiedozen. Met betrekking tot de organisatie van de importlijn hout dacht hij mee over het inschakelen van nieuwe bedrijven voor het opzetten van een nieuwe importlijn. Hij had daartoe samen met [medeverdachte 3] afspraken met in- en verkopers van hout. In de tegelorganisatie is [medeverdachte 5] de contactpersoon geweest voor de zetter/lader in Brazilië.
Hij heeft vaak overleg gevoerd met [medeverdachte 3] . Uit de chats ontstaat het beeld dat [medeverdachte 5] een van de vertrouwenspersonen van [medeverdachte 3] was.
Gelet op deze omstandigheden merkt de rechtbank [medeverdachte 5] ook aan als één van de prominente spelers binnen de organisaties.
[medeverdachte 4]
was investeerder in de organisaties koffie, fruit en hout. Dit betekent dat hij één of meerdere stappen in het invoerproces meefinancierde. In de organisatie van de importlijn koffie heeft hij advies gegeven over manieren waarop “kok” naar Nederland gehaald kunnen worden. In de organisatie fruit is erover gesproken dat [medeverdachte 4] zelf de nieuwe zetter/lader zou worden. Hij werd regelmatig door [medeverdachte 3] geïnformeerd over de stand van zaken in de organisaties waarvan hij lid was.
[medeverdachte 6]
was investeerder in de importlijnen koffie, fruit en hout. Hij ontving updates over de ontwikkelingen. In de organisatie van de importlijn fruit was hij ook contactpersoon van het bedrijf dat de ananassen inkocht. In de organisatie van de importlijn hout had hij niet alleen een adviserende stem, maar was hij ook actief op zoek naar houtbedrijven en had hij contact met een “streep” (een omgekochte douanier).
Conclusie
De rechtbank acht voor alle verdachten, gelet op het bovenstaande, feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
feit 4 Wapen en munitie
Blijkens de jurisprudentie is voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van wapens en/of munitie in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie naast de aanwezigheid van de wapens en/of munitie een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan en een zekere beschikkingsmacht van de verdachte daarover vereist.
De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de wapens en/of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken of tot de exacte locatie daarvan. Van een dergelijke bewustheid kan ook sprake zijn als het niet anders kan dan dat de verdachte die bewustheid heeft gehad.
Op 15 juni 2020 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in en rond een chalet van [camping] te [plaats 2] , waar [verdachte] al langere tijd veelvuldig verbleef. Ten tijde van de doorzoeking bleek hij daar ook aanwezig te zijn. Bij deze doorzoeking zijn in een zuurkoolvat, dat zich onder een vlonder van het terras bevond aan de achterzijde van het chalet, een pistool, een bijbehorend patroonmagazijn en munitie aangetroffen. De aanwezigheid van het wapen in de onmiddellijke nabijheid van [verdachte] staat hiermee vast evenals de mogelijkheid om daarover te beschikken.
Door de verdediging is aangevoerd dat de plaats waar de goederen zijn gevonden voor iedereen toegankelijk was en dat verdachte niet wist en ook niet hoefde te weten dat deze goederen daar lagen. De rechtbank heeft vastgesteld (via Google Maps en de website van het park) dat op de plattegrond van het vakantiepark is te zien dat de achterzijde van het chalet van [verdachte] ( [nummer 3] ) is gesitueerd aan het water. Tussen het perceel van het chalet en het water ligt uitsluitend een wandelpad, geen openbare weg. Bovendien gaat het om een voor het algemene publiek afgesloten park. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de toegankelijkheid van het perceel slechts beperkt is.
De goederen bevonden zich op een plaats waar naar algemene ervaringsregels de bewoner van een chalet, zeker in de lente en zomermaanden, regelmatig komt. Vanaf de waterkant was duidelijk zichtbaar dat er een plank los zat in de betimmering, bij de locatie van het zuurkoolvat. Dat moet de bewoner dan zelf ook ongetwijfeld zijn opgevallen. Dat een ander die voorwerpen onder zijn vlonder verstopt zou hebben zonder dat [verdachte] daarvan wist, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen met munitie en het patroonmagazijn die op zijn perceel zijn gevonden.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] een pistool, een bijbehorend patroonmagazijn en een groot aantal kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
Het verweer van de verdediging treft geen doel en wordt verworpen.