ECLI:NL:RBZWB:2024:1450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
10818662 AZ VERZ 23-75
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig ontslag op staande voet en vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2024 geoordeeld over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet van werknemer [verzoeker] door werkgever [verweerder]. De werknemer was op 19 oktober 2023 op staande voet ontslagen, maar de kantonrechter oordeelde dat dit ontslag niet rechtsgeldig was. De ontslagredenen die in de ontslagbrief waren vermeld, waren deels niet voldoende onderbouwd en konden geen dringende reden voor ontslag op staande voet rechtvaardigen. De kantonrechter benadrukte dat alleen de redenen die in de ontslagbrief zijn genoemd, in aanmerking komen voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag. De later aangevoerde redenen konden niet worden meegenomen in de beoordeling. Hierdoor had de werknemer recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door de werknemer te beschuldigen van fraude zonder voldoende bewijs en zonder een zorgvuldig onderzoek te hebben uitgevoerd. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van verschillende vergoedingen aan de werknemer, waaronder een billijke vergoeding van € 10.000,00 bruto, een transitievergoeding van € 8.939,81 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 8.230,34 bruto. Daarnaast zijn er bedragen toegewezen voor achterstallig loon en vakantiebijslag, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer / rekestnummer: 10818662 \ AZ VERZ 23-75
Beschikking van 5 maart 2024
in de zaak van
[verzoeker],
te [plaats] ( [land] ),
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. P.A.L. de Jong,
tegen
[verweerder] B.V.,
te Oosterhout,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. C.A.M.H. Vink.

1.Waar gaat deze zaak over

Deze zaak gaat over de vraag of [verweerder] [verzoeker] op 19 oktober 2023 rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] niet rechtsgeldig op staande voet is ontslagen. Daarom zal [verweerder] worden veroordeeld tot het betalen van vergoedingen aan [verzoeker] . Hieronder staat waarom de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling
- de na de mondelinge behandeling door [verweerder] ingediende producties met toelichting met betrekking tot onder andere het contract van [bedrijf] en het functioneren van [verzoeker]
- de reactie van [verzoeker] op voormelde stukken.

3.De feiten

3.1.
[verweerder] is een uitgever van regionale tijdschriften in Nederland, België en Spanje. De heer [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ) is (indirect) de enige bestuurder en aandeelhouder van [verweerder] .
3.2.
[verzoeker] is in 2016 bij [verweerder] in dienst getreden als [functie] tegen een loon van laatstelijk € 3.250,00 bruto per maand. [verzoeker] woont al lange tijd in België en is door [verweerder] aangetrokken om [verweerder] ook in België te gaan uitgeven, hetgeen ook is gebeurd. In artikel 14 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat op de arbeidsovereenkomst Nederlands recht van toepassing is en dat de Nederlandse rechter bevoegd is.
3.3.
Op 14 juli 2023 is [verzoeker] wegens ziekte uitgevallen. [verweerder] was op dat moment niet verzekerd voor loondoorbetaling bij ziekte. Ondertussen startte [verzoeker] in overleg met [verweerder] met een hersteltraject bij de Vitaliteitsgroep. Op 3 augustus 2023 heeft de Vitaliteitsgroep hiervoor een bedrag van € 4.838,79 bij [verweerder] gefactureerd.
3.4.
Vervolgens spreken partijen elkaar en stuurt [verweerder] [verzoeker] op 31 augustus 2023 een e-mailbericht, waarin onder meer het volgende staat: “(…)
Zoals aangegeven ga ik niet de volledige kosten betalen van de Vitaliteitsgroep, aangezien je klachten niet alleen werkgerelateerd zijn. Daarnaast heb je een geheimhoudingsplicht, waar je jezelf niet aan hebt gehouden, waar ik je een officiële waarschuwing voor geef. De arbeidsrelatie is voor mij dusdanig verstoort, dat ik die wat mij betreft opzeg. Dit houdt in dat als je akkoord gaat, dat ik dan een opzegtermijn van 2 maanden aanhoudt en je een transitievergoeding zal betalen, die ik zal laten berekenen.(…)”
3.5.
[verzoeker] reageert hierop per e-mailbericht van eveneens 31 augustus 2023, waarin zij opmerkt dat het bericht van [verweerder] haar verrast. Verder deelt [verzoeker] in dit e-mailbericht mee dat het [verweerder] vrijstaat een voorstel te doen en dat zij het zal bespreken met haar advocaat. Later die dag stuurt [verweerder] [verzoeker] nog een e-mailbericht met een vaststellingsovereenkomst. Ondertussen ontving [verzoeker] haar loon over augustus 2023, minus € 1.000,00 netto.
3.6.
In een e-mailbericht van de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerder] van 1 september 2023 staat onder meer dat:
  • [verzoeker] de suggestie van [verweerder] dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie niet kan plaatsen;
  • [verzoeker] nooit haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden;
  • de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] geen grond voor ontslag oplevert;
  • [verzoeker] de aangeboden vaststellingsovereenkomst verwerpt en aanspraak maakt op voortzetting van haar arbeidsovereenkomst en doorbetaling van haar loon, inclusief de ten onrechte ingehouden € 1.000,00 netto.
3.7.
Per e-mailbericht van 14 september 2023 reageert [verweerder] als volgt: “(…)
Het is voor mij allemaal teveel om nu te reageren.(…)
Daarnaast worden de financiele problemen steeds groter(…)
Dus ik kan geen inhoudelijke reactie geven, omdat ik die niet heb.(…)”
3.8.
Op 8 oktober 2023 ontvangt [verzoeker] vervolgens een e-mailbericht van [verweerder] waarin [verweerder] [verzoeker] vraagt of zij ervoor openstaat om een afspraak in te plannen met [naam 1] en zijn echtgenote om alles uit te praten. Dit e-mailbericht wordt opgevolgd door een e-mailbericht van 19 oktober 2023 dat als volgt luidt:

Tot mijn verbazing ben ik er vandaag achter gekomen, dat er bij een klant een contract is getekend en kopie contract (gele formulier) is achtergelaten, waar alleen de bedrijfsgegevens opstaan en jouw en haar handtekening, en een bedrag. En daarna de voorkant van het opdrachtformulier verder door jou zelf ingevuld en is bij [verweerder] ingeleverd, met andere informatie waarde klant niet voor heeft getekend. De klant heeft getekend voor een blanco orderformulier waarbij nu ineens andere afspraken opstaan dan bij haar bekend is. Dit is fraude en onacceptabel voor mij. De desbetreffende klant heeft mij het gele opdrachtformulier overhandigt en heeft verklaard, dat er andere mondelinge afspraken zijn gemaakt. Het opdrachtformulier wat bij [verweerder] is ingeleverd is nadien ingevuld en daar heeft de klant niet voor getekend. De order is opnieuw in het crm ingevoerd onder voorwendselen. Mede door deze order heb je ook onrechtmatig provisie ontvangen, welke we in mindering gaan brengen. Daarnaast ben je op vakantie geweest, zonder daar verlof voor aan te vragen en is er laatst een voorval geweest, waarin je vertrouwelijke bedrijfsinformatie hebt gedeeld met anderen. En het verlof is niet in Unit4 ingevoerd. Ook als iemand ziek is, hoort een verlof alsnog ingevoerd te worden. Ook zijn er een aantal zaken, waarbij klanten het gevoel hebben voorgelogen te zijn, waardoor er enorm veel onrust is ontstaan over de contracten die bij [verweerder] zijn ingeleverd, waar mondelinge afspraken zijn gemaakt, die nergens schriftelijk zijn bevestigd. Door bovenstaande zaken ben ik genoodzaakt om je op staande voet te ontslaan. Ik betreur dit alles ten zeerste en zal mijn advocaat opdracht geven om het ontslag op staande voet rechtsgeldig te onderbouwen.
3.9.
In een e-mailbericht van 20 oktober 2023 verweert de gemachtigde van [verzoeker] zich namens [verzoeker] tegen het ontslag op staande voet. Vervolgens heeft er overleg plaatsgevonden tussen de (destijds) gemachtigden van partijen, waarna de toenmalige gemachtigde van [verweerder] op 6 november 2023 per e-mailbericht namens [verweerder] de volgende toelichting heeft op de dringende reden: “(…)
Een verkoper was laatst bij de klant en die gaf aan een contract te hebben wat niet 33 maanden lang was en dat ze dit kon opzeggen wanneer ze wilde. Ik ben daarna zelf bij de klant geweest en ze heeft mij het formulier gegeven wat [verzoeker] heeft achtergelaten en waar de klant voor heeft getekend. Doordat er achteraf 33x is opgezet is er een vals contract getekend achteraf, waar de klant niet voor de 33 plaatsingen heeft getekend. Het zijn doordrukformulieren die we gebruiken en het is duidelijk zichtbaar dat bij de klant veel niet is vermeld, wat ze achteraf heeft ingevuld en waardoor het duidelijk is dat ze klant heeft misleid. Mede daardoor had ze haar target gehaald en daarnaast zijn er vele klachten over het misleiden binnengekomen bij ons, omdat we in België alle klanten aan het bezoeken zijn.” Op 14 november 2023 volgde nog een tweede e-mailbericht, waarin gerefereerd werd aan verschillen tussen een advertentie-opdrachtformulier bij [verweerder] en het betreffende doordrukformulier bij [naam 2] (een klant van [verweerder] en [verzoeker] , hierna te noemen: [naam 2] ).

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[verzoeker] verzoekt om ten laste van [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen van € 84.240,00 bruto, op grond van artikel 7:681 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [verzoeker] moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dit ontslag/de ontslagreden niet onverwijld is gegeven/medegedeeld, zodat het ontslag in strijd is met artikel 7:671 BW. Daarnaast verzoekt [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding te betalen. Volgens [verzoeker] is [verweerder] op grond van artikel 7:677 lid 10 BW (de kantonrechter begrijpt artikel 7:672 lid 11 BW) een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, te weten primair € 19.440,00 bruto en subsidiair € 8.230,34 bruto. [verzoeker] stelt verder dat [verweerder] op grond van artikel 7:673 lid 1 BW een transitievergoeding verschuldigd is van € 8.939,81.
4.2.
Daarnaast heeft [verzoeker] nog een aantal nevenvorderingen ingesteld, met name om [verweerder] te veroordelen tot betaling van achterstallig loon, vakantiebijslag en vakantiedagen (te vermeerderen met de wettelijke verhoging) en de wettelijke rente over de ingestelde geldvorderingen, een en ander met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten, inclusief nakosten.
4.3.
Tot slot verzoekt [verzoeker] de kantonrechter om voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 20 oktober 2023 door [verweerder] is opgezegd en dat er geen sprake is van een dringende reden, zodat de arbeidsovereenkomst ten onrechte is opgezegd.
4.4.
[verweerder] voert verweer tegen de verzoeken en vorderingen van [verzoeker] en stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet van 19 oktober 2023 rechtsgeldig is.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter zal deze zaak beoordelen aan de hand van de processtukken. Daarbij is van belang dat de kantonrechter [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling op zijn verzoek in de gelegenheid heeft gesteld om binnen een week producties in te dienen met betrekking tot de klant [bedrijf] en het functioneren van [verzoeker] . Verder werd [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op deze producties. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid. [verzoeker] heeft daarbij opgemerkt dat de door [verweerder] ingediende producties niet alleen zien op de klant [bedrijf] en het functioneren van [verzoeker] . [verzoeker] verzoekt om de producties van [verweerder] buiten beschouwing te laten, voor zover de producties niet zien op de klant [bedrijf] of het functioneren van [verzoeker] . De kantonrechter wijst dit verzoek toe, omdat de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling de mogelijkheid om nog producties in te dienen heeft beperkt tot deze onderwerpen.
Samenvatting (verdere) beoordeling
5.2.
Kort gezegd komt de kantonrechter in het onderstaande tot het volgende oordeel. Het ontslag op staande voet van 19 oktober 2023 is niet geldig.
5.3.
Voor een geldig ontslag op staande voet is onder meer een zeer ernstige gedraging van de werknemer (dringende reden) vereist. En in de ontslagbrief moet ook staan dat dié gedraging de reden is van het ontslag op staande voet. Bij de beoordeling van het ontslag op staande voet worden (uitsluitend) betrokken de ontslagredenen die in de ontslagbrief worden genoemd; niet naderhand nog gebleken gedragingen van de werknemer. In dit geval zijn de ontslagredenen uit de brief van 19 oktober 2023 deels niet voldoende komen vast te staan. En voor het overige leveren die ontslagredenen geen dringende reden voor ontslag op staande voet op. Ook andere kwesties kunnen het ontslag op staande voet niet rechtvaardigen, omdat die niet in de ontslagbrief staan vermeld.
5.4.
Het ontslag op staande voet is dus niet geldig. Dat betekent dat [verweerder] ten onrechte de wettelijke opzegtermijn niet in acht heeft genomen. Daarom heeft [verzoeker] recht op de zogenoemde vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Ook heeft [verzoeker] recht op de transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van [verweerder] is geëindigd zonder dat vast is komen te staan dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [verzoeker] heeft eveneens recht op de zogenoemde billijke vergoeding. Immers, [verweerder] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door de arbeidsovereenkomst op te zeggen zonder de geldende wettelijke opzeggingsvereisten in acht te nemen. Bovendien heeft [verweerder] [verzoeker] beschuldigd van fraude, terwijl zij die beschuldiging in deze procedure niet hard heeft kunnen maken.
Vereisten ontslag op staande voet
5.5.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Aan een geldig ontslag op staande voet worden zware eisen gesteld, omdat een ontslag op staande de zwaarste sanctie is met ingrijpende gevolgen voor de werknemer.
5.6.
Een ontslag op staande voet is alleen geldig als daarvoor een dringende reden (i) is. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Verder is voor de geldigheid van een ontslag op staande voet vereist dat de arbeidsovereenkomst onverwijld wordt opgezegd (ii), onder onverwijlde mededeling van de dringende reden daarvoor aan de werknemer (iii). Voor de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden tot dat ontslag ter kennis is gekomen van werkgever. De van een werkgever te vergen mate van voortvarendheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies en tot het verzamelen van bewijsmateriaal, en de door de werkgever in acht te nemen zorgvuldigheid. De onverwijlde mededeling strekt ertoe dat voor de werknemer onmiddellijk duidelijk is welke dringende reden door de werkgever aan het ontslag ten grondslag wordt gelegd, althans dat daarover in redelijkheid geen enkele twijfel kan bestaan.
Dringende reden (i)
5.7.
In de ontslagbrief van 19 oktober 2023 staan als redenen voor het ontslag op staande voet kort gezegd vermeld fraude met een opdrachtformulier, fouten met verlofaanvraag- en invoer, het delen van vertrouwelijke bedrijfsinformatie en disfunctioneren door het niet schriftelijk bevestigen van mondelinge afspraken. Echter, de toelichtende e-mailberichten van 6 november 2023 en 14 november 2023 zien alleen nog op de fraude met een opdrachtformulier van – zoals uit het laatstgenoemde e-mailbericht blijkt – [naam 2] . Het is daarom naar het oordeel van de kantonrechter onduidelijk of de overige beschuldigingen uit de brief van 19 oktober 2023 aan het ontslag op staande voet ten grondslag liggen. Ervan uitgaande dat dit het geval is, oordeelt de kantonrechter dat deze door [verzoeker] gemotiveerd betwiste beschuldigingen onvoldoende door [verweerder] zijn onderbouwd. Zo heeft [verweerder] nagelaten om te concretiseren wanneer [verzoeker] verlof ten onrechte niet zou hebben aangevraagd en/of ingevoerd. Ook het verwijt met betrekking tot het delen van vertrouwelijke bedrijfsinformatie heeft [verweerder] onvoldoende geconcretiseerd.
5.8.
Wat betreft het gestelde disfunctioneren geldt het volgende. Als het disfunctioneren al vast zou komen te staan, dan kwalificeert dat naar het oordeel van de kantonrechter niet als dringende reden. (Het gestelde) disfunctioneren is niet een zodanige daad, eigenschap of gedraging van [verzoeker] , dat van [verweerder] redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, zoals is bepaald in artikel 7:678 lid 1 BW. Weliswaar heeft [verweerder] het disfunctioneren op en na de zitting nader onderbouwd, maar gezien het voorgaande kan dit, wat daar ook van zij, niet leiden tot een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Disfunctioneren kan onder omstandigheden, waaronder het doorlopen van een serieus verbetertraject, eventueel wel grond zijn voor de ontbinding van een arbeidsovereenkomst, maar dat is een andere manier om de arbeidsovereenkomst te beëindigen (met ook andere eisen en andere gevolgen) die in deze zaak niet aan de orde is.
5.9.
Gelet op het voorgaande kan alleen de gestelde fraude mogelijk het ontslag op staande voet rechtvaardigen. Uit de ontslagbrief van 19 oktober 2023 en e-mailberichten met nadere toelichting van 6 november 2023 en 14 november 2023 blijkt dat de fraude waarvan [verweerder] [verzoeker] destijds beschuldigde en waarop het ontslag op staande voet is gebaseerd betrekking heeft op het advertentie-opdrachtformulier van [naam 2] . Echter, [verzoeker] betwist de(ze) fraude. Daarom moet [verweerder] in deze procedure stellen en zo nodig bewijzen dat de fraude op het moment van het ontslag op staande voet aanwezig was.
5.10.
[verweerder] stelt dat [verzoeker] fraude heeft gepleegd door de afspraken met [naam 2] in het advertentie-opdrachtformulier bewust anders voor te spiegelen dan hoe de afspraken in werkelijkheid waren. [verweerder] onderbouwt deze stelling door verwijzing naar en overlegging van het originele opdrachtformulier dat aanwezig was bij [verweerder] en het doordrukformulier dat aanwezig was bij [naam 2] en dat [verweerder] later, tijdens de ziekteperiode van [verzoeker] , van [naam 2] heeft ontvangen. Tussen die formulieren zitten aanzienlijke verschillen en dat toont volgens [verweerder] aan dat er sprake is van fraude.
5.11.
Echter, dat wordt door [verzoeker] gemotiveerd betwist. Weliswaar erkent zij dat de formulieren verschillen, maar van fraude is volgens [verzoeker] geen sprake. [verzoeker] verklaart de verschillen tussen de formulieren als volgt. [naam 2] is al sinds 2016 klant van [verweerder] . In goed overleg is de overeenkomst met [naam 2] geregeld verlengd en aangepast. Ook in februari 2023 is [verzoeker] in de winkel van [naam 2] geweest om (met [naam 3] , de eigenaresse) over een verlenging c.q. wijziging van de overeenkomst te spreken. Tijdens dat gesprek kwamen er klanten van [naam 2] de winkel binnen. [naam 3] en [verzoeker] hebben op dat moment afgesproken dat [naam 3] de nog niet (volledig) ingevulde overeenkomst zou ondertekenen en dat [verzoeker] daarna op haar kantoor de overeenkomst conform de afspraken tijdens het gesprek zou aanvullen met de ontbrekende gegevens. Vervolgens zou [verzoeker] dit verwerken in het systeem en zou de overeenkomst dienovereenkomstig worden uitgevoerd, hetgeen volgens [verzoeker] ook is gebeurd. Ter staving van de juistheid van deze alternatieve verklaring heeft [verzoeker] als productie 17 bij verzoek een verklaring van [naam 3] overgelegd. In deze verklaring staat onder meer het volgende: “(…)
We hebben sinds 2016 contact en zijn altijd tevreden geweest. U hebt gelijk dat u zegt dat u bij uw laatste bezoek nog een en ander moest opzoeken om het contract verder in te vullen. Het was toen druk in de zaak en had klanten, die natuurlijk voor gaan, klant is koning!! Het is daarom dat het contract niet volledig was ingevuld en we vertrouwden u hierin. We hebben enkele maanden geleden mail gestuurd naar [verweerder] om contract terug aan te passen als eerst met u was afgesproken.(…)
Ze deden moeilijk over het feit dat we terug naar eerder contract wilden en daarom zijn ze ter plaatse geweest om daar over te spreken.(…)”
5.12.
Met het voorgaande weerlegt [verzoeker] de door [verweerder] gestelde fraude. Bovendien spreekt de verklaring van [naam 3] ook de nadere toelichting op het ontslag op staande voet van [verweerder] in het e-mailbericht van 6 november 2023 tegen. In dat e-mailbericht staat dat [naam 2] het nieuwe contract betwist en dat [verzoeker] [naam 2] heeft misleid. Echter, uit de stellingen van [verzoeker] en met name de verklaring van [naam 3] volgt dat [naam 2] zich niet misleid voelt door [verzoeker] en dat [naam 2] het nieuwe contract niet betwist, maar de wens had om terug te keren naar het oude contract. De kantonrechter is van oordeel dat in het licht van de(ze) gemotiveerde betwisting door [verzoeker] , [verweerder] haar stelling dat [verzoeker] bij het advertentie-opdrachtformulier van [naam 2] fraude heeft gepleegd, onvoldoende heeft onderbouwd en gestaafd. Daarom gaat de kantonrechter er in deze procedure van uit dat de betreffende beschuldiging van fraude (en de enige beschuldiging van fraude die bij het ontslag als reden is gegeven) ongegrond is en daarom het ontslag op staande voet niet kan rechtvaardigen.
5.13.
[verweerder] stelt verder dat [verzoeker] (ook) fraude heeft gepleegd bij andere klanten, met name [bedrijf] . De gestelde fraude bij [bedrijf] heeft [verweerder] echter pas ter zitting voor het eerst genoemd. Bovendien heeft [verweerder] daarbij meegedeeld dat hij deze fraude op 22 januari 2024 heeft ontdekt naar aanleiding van een e-mailbericht van [bedrijf] . Dit e-mailbericht heeft [verweerder] vervolgens na de mondelinge behandeling overgelegd als een van de aanvullende producties. Alleen al hierom kan deze kwestie – die pas aan het licht is gekomen op 22 januari 2024 – het ontslag op staande voet van 19 oktober 2023 niet rechtvaardigen. Immers, zoals de kantonrechter ter zitting aan partijen heeft voorgehouden en zoals volgt uit rechtsoverweging 5.3, kunnen kwesties die niet bij het ontslag op staande voet zijn genoemd, niet meewegen bij de vraag of dat ontslag terecht was. Er worden in de rechtspraak strenge eisen gesteld aan deze mededelingseis, omdat het voor een werknemer onmiddellijk duidelijk moet zijn welke gedraging tot het ontslag heeft geleid. Dit volgt onder meer uit ECLI:NL:HR:2001:AA9664 en ECLI:NL:HR:2014:3126. Hooguit zou de gestelde fraude bij [bedrijf] onder omstandigheden mogelijk een grond kunnen zijn voor een nieuw ontslag op staande voet (zie in dit verband ECLI:NL:GHLEE:2012:BW0021), maar dat is in deze zaak niet aan de orde, omdat er geen nieuw ontslag gegeven is en ook niet meer gegeven kan worden, aangezien [verzoeker] geen vernietiging van het ontslag op staande voet van 19 oktober 2023 heeft verzocht. Overigens betwist [verzoeker] dat er met betrekking tot [bedrijf] discrepanties zijn tussen het opdrachtformulier bij [verweerder] – welk opdrachtformulier [verweerder] niet heeft overgelegd – en het doordrukformulier bij [bedrijf] . Ook betwist [verzoeker] dat de afspraken op het doordrukformulier bij [bedrijf] afwijken van de daadwerkelijk gemaakte afspraken. Uit het voorgaande volgt dat het bestaan van een dringende reden niet is komen vast te staan, zodat niet aan het eerste vereiste voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is voldaan.
Onverwijld gegeven (ii) met onverwijlde mededeling van de reden (iii)
5.14.
[verzoeker] voert aan dat ook aan de andere twee vereisten voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet niet is voldaan. Volgens [verzoeker] is van een onverwijld gegeven ontslag op staande voet geen sprake, omdat [verweerder] al meerdere weken vóór 19 oktober 2023 op de hoogte was van de verschillen tussen het originele formulier bij [verweerder] en het doordrukformulier bij [naam 2] . En ook van een onverwijlde mededeling van de reden is volgens [verzoeker] geen sprake, omdat de beschuldigingen in de ontslagbrief van 19 oktober 2023 te algemeen en onduidelijk beschreven zijn. Pas na de toelichtende e-mailberichten van 6 november 2023 en 14 november 2023 werd duidelijker wat de ontslagreden was (namelijk fraude met het opdrachtformulier bij [naam 2] ), maar dat was te laat en nog steeds niet duidelijk genoeg. De kantonrechter zal echter niet nader ingaan op de vraag of al dan niet is voldaan aan deze twee vereisten, omdat het ontbreken van een dringende reden al meebrengt dat het ontslag op staande voet van 19 oktober 2023 niet rechtsgeldig is.
5.15.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter voor recht verklaren dat er geen sprake is van een dringende reden en dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst daarom ten onrechte op 19 oktober 2023 met onmiddellijke ingang heeft opgezegd.
5.16.
Nu de conclusie is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, staat ook vast dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met de opzeggingsvereisten van artikel 7:671 BW.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
5.17.
Daarom zal de verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden toegewezen. Immers, op grond van artikel 7:672, lid 11 BW is [verweerder] die vergoeding aan [verzoeker] verschuldigd, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vaststelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging en dus rekening houdende met de geldende opzegtermijn had behoren te duren. Deze termijn loopt van 20 oktober 2023 tot en met 31 december 2023, aangezien opzegging op grond van artikel 7:672 lid 1 BW tegen het einde van de maand geschiedt en de wettelijke opzegtermijn naar Nederlands recht in dit geval op grond van artikel 7:672 lid 2 aanhef en onder b. BW twee maanden bedraagt. Dit betreft conform de niet betwiste stelling van [verzoeker] in het verzoekschrift een bedrag van € 8.230,34 bruto. Weliswaar stelt [verzoeker] primair dat bij de berekening van deze vergoeding uitgegaan moet worden van de (langere) opzegtermijn naar Belgisch recht, maar de kantonrechter volgt [verzoeker] daarin niet. In de arbeidsovereenkomst staat immers een rechtskeuze voor Nederlands recht. Deze rechtskeuzevrijheid is voor arbeidsovereenkomsten weliswaar beperkt, in die zin dat de werknemer niet de bescherming mag verliezen van de dwingende arbeidsregels van het recht dat zonder de rechtskeuze van toepassing zou zijn, maar het uitgangspunt hierbij is dat deze beperkte rechtskeuze gebaseerd is op het begunstigingsbeginsel en dat hierbij een vergelijking plaats moet vinden tussen verschillende groepen van regels die systematisch samenhangen en dus niet ‘regel-voor-regel’. Uit de stellingen van [verzoeker] volgt dat zij ervan uitgaat dat het Nederlandse arbeidsrecht voor haar gunstig is, met uitzondering van de duur van de opzegtermijn. Dit is echter naar het oordeel van de kantonrechter een voorbeeld van een ‘regel-voor-regel’ vergelijking, die dus niet opgaat. Als dat wel aangenomen zou worden, zou [verzoeker] zich als werknemer naar het oordeel van de kantonrechter door middel van ‘cherry picking’ te veel begunstigen. De kantonrechter verwijst in dit kader naar een artikel op de website van het Internationaal Juridisch Instituut (https://iji.nl/toepasselijk-recht-arbeidsovereenkomst/). De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal op grond van artikel 7:686a lid 1 BW worden toegewezen met ingang van 19 oktober 2023, te weten de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Transitievergoeding
5.18.
[verzoeker] heeft ook verzocht om [verweerder] te veroordelen de transitievergoeding van € 8.939,81 bruto te betalen. Aangezien [verweerder] hiertegen geen specifiek verweer heeft gevoerd en de gevorderde transitievergoeding de kantonrechter ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de kantonrechter de gevorderde transitievergoeding toewijzen. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal op grond van artikel 7:686a lid 1 BW worden toegewezen met ingang van 1 december 2023, te weten een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Billijke vergoeding
5.19.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met de opzeggingsvereisten van artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681, lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 heeft opgezegd (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, is opgezegd in strijd met de opzeggingsvereisten van 7:671 BW en zal het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.
5.20.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (zie: HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187 (New Hairstyle)). Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
5.21.
Bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding kan de kantonrechter onder andere rekening houden met inkomsten die de werknemer in redelijkheid in de toekomst kan verwerven. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder het ongeldige ontslag en de situatie waarin de werknemer zich thans bevindt, kan bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden betrokken. In deze zaak zal [verweerder] worden veroordeeld om aan [verzoeker] te betalen een transitievergoeding van € 8.939,81 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 8.230,34 bruto. Verder gaat de kantonrechter ervan uit dat [verzoeker] in staat moet zijn om uiterlijk medio 2024 ander werk gevonden te hebben tegen een vergelijkbare beloning als haar loon bij [verweerder] . Daarbij is van belang dat de kantonrechter van oordeel is dat van [verzoeker] verwacht mag worden dat zij ook op zoek gaat naar werk in dezelfde branche als waarin zij werkzaam was bij [verweerder] (de mediabranche). [verzoeker] heeft ter zitting aangevoerd dat werken in de mediabranche bij haar nog gevoelig ligt door hetgeen is voorgevallen bij [verweerder] . De kantonrechter begrijpt dat het onterechte ontslag op staande voet de nodige impact op [verzoeker] heeft, maar desondanks kan naar het oordeel van de kantonrechter van haar verwacht worden dat zij (ook) in de branche waarin zij ervaring heeft op zoek gaat naar werk. Daarbij is van belang dat de gebeurtenissen die hebben geleid tot het onterechte ontslag op staande voet niet zozeer te maken hebben met de branche waarin [verzoeker] werkzaam was, maar specifiek betrekking hebben op het werk van [verzoeker] bij [verweerder] . Bovendien kan de inhoud van deze beschikking er mogelijk ook aan bijdragen dat [verzoeker] zich vrij voelt om in de mediabranche te gaan solliciteren. Uiteraard is het geen verplichting voor [verzoeker] om dit te doen, maar de gevolgen van die keuze – het mogelijk langer duren van het vinden van ander werk en het daardoor oplopen van de inkomensschade – dienen naar het oordeel van de kantonrechter niet voor rekening van [verweerder] te komen.
5.22.
De kantonrechter zal de billijke vergoeding niet alleen vaststellen aan de hand van de hiervoor beschreven inkomensschade. De kantonrechter heeft ook oog voor met name de relatief hoge leeftijd van [verzoeker] (zij is met haar 62-jarige leeftijd nog drie jaar verwijderd van de pensioengerechtigde leeftijd in België), de duur van het dienstverband (ruim 8 jaar) en de ernst van het verwijtbaar handelen van [verweerder] . Wat dit laatste betreft valt het [verweerder] met name kwalijk te nemen dat zij [verzoeker] heeft beschuldigd van fraude zonder daaraan voorafgaand een voortvarend, maar ook voldoende zorgvuldig onderzoek te verrichten. Weliswaar had [verweerder] een aanwijzing dat er mogelijk sprake was van fraude doordat het originele opdrachtformulier bij [verweerder] niet overeenkwam met het doordrukformulier bij [naam 2] , maar door zonder enig verder onderzoek (bijvoorbeeld het horen van [verzoeker] en/of het vragen van een verklaring van [naam 2] ) [verzoeker] op staande voet te ontslaan, heeft [verweerder] ernstig verwijtbaar gehandeld, aangezien inmiddels blijkt dat er een legitieme en geloofwaardige verklaring is voor het verschil tussen de twee formulieren.
5.23.
De kantonrechter ziet in (voormel)de omstandigheden van het geval aanleiding om de billijke vergoeding vast te stellen op een bedrag van € 10.000,00 bruto. De gevorderde wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen indien en voor zover [verweerder] de billijke vergoeding niet binnen veertien dagen na de betekening van deze beschikking zal hebben voldaan.
5.24.
Tussen partijen staat vast dat [verweerder] € 1.000,00 netto heeft ingehouden op het loon van [verzoeker] over augustus 2023 in verband met een bedrag dat [verzoeker] volgens [verweerder] aan haar verschuldigd zou zijn in het kader van het hersteltraject van [verzoeker] bij de Vitaliteitsgroep. [verzoeker] betwist dat zij ter zake daarvan enig bedrag aan [verweerder] verschuldigd is, maar de kantonrechter zal dat in het midden laten. Immers, op grond van artikel 7:632 lid 1 BW is verrekening van deze gestelde schuld met het loon niet toegestaan. Gesteld noch gebleken is namelijk dat een van de onder a. tot en met e. vermelde uitzonderingen zich voordoet. Daarom zal het gevorderde achterstallige loon over augustus 2023 ten bedrage van € 1.000,00 netto worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2023. Het achterstallige loon over 1 oktober 2023 tot en met 19 oktober 2023 van € 2.068,20 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2023, zal eveneens worden toegewezen. Immers, tegen deze vordering heeft [verweerder] geen specifiek verweer gevoerd en de vordering komt de kantonrechter ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. Ook de gevorderde achterstallige vakantiebijslag van € 1.004,55 bruto en de gevorderde uitbetaling vakantiedagen van € 2.986,14 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 1 december 2023, zullen worden toegewezen. Immers, ook tegen deze vorderingen heeft [verweerder] geen specifiek verweer gevoerd en ook deze vorderingen komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. De gevorderde wettelijke verhoging over voormelde bedragen van € 1.000,00, € 2.068,20 bruto, € 1.004,55 bruto en € 2.986,14 bruto zal worden gematigd tot 25%, wegens de cumulatie van wettelijke rente en wettelijke verhoging.
5.25.
De proceskosten (inclusief nakosten) komen voor rekening van [verweerder] , omdat er aan de zijde van [verweerder] sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten. Deze kosten worden tot op heden vastgesteld op € 1.911,00, bestaande uit € 693,00 aan griffierechten, € 1.086,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoeker] en € 132,00 aan nakosten (te vermeerderen met de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing).

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart voor recht dat er geen sprake is van een dringende reden en dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst daarom ten onrechte op 19 oktober 2023 met onmiddellijke ingang heeft opgezegd;
6.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 10.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 8.939,81 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 8.230,34 bruto, te vermeerderen met we wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.5.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] aan achterstallig loon te betalen een bedrag van € 1.000,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.6.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] aan achterstallig loon te betalen een bedrag van € 2.068,20 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.7.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] aan achterstallige vakantiebijslag te betalen een bedrag van € 1.004,55 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.8.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] aan openstaande vakantiedagen te betalen een bedrag van € 2.986,14 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening
6.9.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van [verzoeker] , tot op heden vastgesteld op € 1.911,00, daarin begrepen een bedrag van € 1.086,00 als salaris voor de gemachtigde van [verzoeker] , te vermeerderen met de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.