In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. die managementdiensten verleent aan dochtermaatschappijen, tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De rechtbank beoordeelt of de omzetbelasting die verband houdt met de verkoop van aandelen in een dochtervennootschap aftrekbaar is als voorbelasting. Belanghebbende had over het derde kwartaal van 2020 een bedrag van € 195.545 aan omzetbelasting voldaan en verzocht om een aanvullende teruggaaf, welke door de inspecteur was afgewezen. De rechtbank concludeert dat de verkoop van de aandelen geen economische activiteit van belanghebbende was, omdat de opbrengst niet ten goede kwam aan de B.V. maar aan de moedermaatschappij. Hierdoor is de omzetbelasting die op de kosten drukt niet aftrekbaar.
Daarnaast wordt de vraag behandeld of de diensten van twee buitenlandse dienstverleners, die betrokken waren bij de verkoop, als bemiddelingsdiensten kunnen worden aangemerkt en dus vrijgesteld zijn van omzetbelasting. De rechtbank oordeelt dat de activiteiten van deze dienstverleners in overwegende mate gericht waren op bemiddeling, wat hen vrijstelt van omzetbelasting. Het beroep van belanghebbende wordt gegrond verklaard, wat betekent dat zij recht heeft op teruggaaf van € 109.200 aan omzetbelasting, evenals een vergoeding van proceskosten en griffierecht.