ECLI:NL:RBZWB:2024:1355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
BRE 22/4071
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) met betrekking tot schade en handelsinkoopwaarde

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had eerder een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.295, welke na bezwaar werd verminderd tot € 5.242, met een kostenvergoeding van € 538. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend op 31 januari 2024, waarbij de rechtbank de vraag onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of deze niet te hoog is. De rechtbank richt zich daarbij op de historische nieuwprijs, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat en de waardevermindering wegens schade.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende had een bedrag van € 5.286 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Audi Q5, maar de inspecteur stelde dat de verschuldigde Bpm € 11.581 moest zijn. De rechtbank oordeelt dat de door belanghebbende ingebrachte argumenten over de handelsinkoopwaarde en de schade niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank stelt vast dat de handelsinkoopwaarde niet kan worden vastgesteld aan de hand van het door belanghebbende ingebrachte marktonderzoek, en dat de gestelde schade niet meer is dan normale gebruiksschade.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 juli 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.295.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot € 5.242. Tevens is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 538.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde van belanghebbende: [naam] en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is in geschil de historische nieuwprijs, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat en de waardevermindering wegens schade. De onafhankelijkheid van de hertaxateur is niet meer in geschil.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en niet te hoog. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 5.286 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi Q5 met [VIN nummer] (de auto).
4.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [b.v.] van 2 september 2021. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 14.921,72. Daarvan is € 13.250 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.
4.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 13 september 2021. De hertaxateur heeft geen schade aan de auto geconstateerd.
In onderdeel 6. ‘Bevindingen/opmerkingen’ heeft de hertaxateur vermeld:
“Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.
*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand
van het voertuig)”
4.3.
De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 11.581. Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd.
4.4.
In de bezwaarfase is komen vast te staan dat de naheffingsaanslag diende te worden verminderd, omdat door toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel een lager bedrag aan Bpm verschuldigd is.

Motivering

Vooraf: artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht
5. De rechtbank heeft geconstateerd dat bijlage 12 bij het verweerschrift van de inspecteur zwartgelakte passages bevat. Het betreft het hoorverslag en daarbij behorende stukken. Ter zitting hebben partijen toegelicht dat de zwartgelakte passages informatie over andere belastingplichtigen betreft, welke informatie niet relevant is voor de onderhavige zaak. Dat komt de rechtbank logisch voor. Gelet op de toelichting en het feit dat belanghebbende geen bezwaar heeft geuit tegen het inbrengen van de bijlage, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om aan de inbreng van die zwartgelakte passages gevolgen te verbinden.
Vooraf: toepassing afschrijvingstabel en beroepsgronden belanghebbende
6. De rechtbank constateert het volgende. Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd vanwege toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel. Het toegepaste afschrijvingspercentage is 62%. Enkel indien belanghebbende gevolgd wordt in haar beroep op het marktonderzoek van haar taxateur en haar beroepsgronden over de waardevermindering wegens schade, zou sprake kunnen zijn van een hoger afschrijvingspercentage. Gelet daarop zal de rechtbank die twee beroepsgronden hierna als eerste behandelen.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat - marktonderzoek
6.1.
Belanghebbende doet een beroep op het door haar taxateur uitgevoerde marktonderzoek ter vaststelling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat.
6.2.
Nog daargelaten of in dit geval op grond van artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm de handelsinkoopwaarde kan worden vastgesteld aan de hand van een marktonderzoek, is de door belanghebbende betoogde handelsinkoopwaarde naar het oordeel van de rechtbank niet bruikbaar. De handelsinkoopmarge van 35% is niet onderbouwd en ook is niet onderbouwd in hoeverre de referentieauto’s vergelijkbaar zijn en rekening is gehouden met verschillen met de auto. De rechtbank is daarmee van oordeel dat belanghebbende de stellingen van de inspecteur over de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat niet voldoende gemotiveerd betwist heeft. De stelling van belanghebbende kan dus niet leiden tot een hoger afschrijvingspercentage.
6.3.
Subsidiair stelt belanghebbende dat voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 oktober 2021 [1] , dient te worden uitgegaan van het referentievoertuig met de laagste handelsinkoopwaarde uit het rapport van DRZ. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat bedraagt dan € 41.420, rekening houdende met een winstmarge van 20% en een onderhandelingsmarge van 6%.
6.4.
De rechtbank volgt deze stelling van belanghebbende niet. Indien er geen identiek referentievoertuig is, is de gemiddelde waarde van meerdere referentievoertuigen als uitgangspunt een redelijke benadering van de laagste waarde van een vergelijkbare auto. Voormelde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden leidt de rechtbank, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 september 2021 [2] en de daaraan voorafgaande uitspraak van het Gerechtshof ‘sHertogenbosch van 30 december 2020 [3] , niet tot een ander oordeel.
Waardevermindering wegens schade
7. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat geen rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen” in zijn taxatierapport opgenomen.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [4] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
7.2.
Belanghebbende heeft de totale schade berekend op € 14.992 en heeft verwezen naar het door haar overgelegde taxatierapport.
7.3.
De inspecteur stelt dat het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport niet kan dienen als onderbouwing van de in aanmerking te nemen schade, omdat de inkoopfactuur ontbreekt. [5] Voor het geval het taxatierapport wel zou kunnen dienen als onderbouwing, heeft de inspecteur de door belanghebbende bepleite schade gemotiveerd betwist.
7.4.
De rechtbank overweegt dat het enkele ontbreken van de inkoopfactuur geen reden is om het taxatierapport in zijn geheel terzijde te stellen. [6] Wel kan dit gevolgen hebben voor de bewijskracht die aan het taxatierapport toekomt.
7.5.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur en gelet op het door belanghebbende overgelegde fotomateriaal heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat met een bedrag aan schade rekening moet worden gehouden. De door belanghebbende gestelde ‘schade’ behelst naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan normale gebruiksschade zoals onder 7.1 bedoeld, dan wel is de gestelde schade onvoldoende inzichtelijk gemaakt.
7.6.
Verder heeft belanghebbende haar stelling dat sprake zou zijn van een binnen de branche ontwikkeld beleid voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade, gebaseerd op het innameprotocol van Connect Autolease, in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.
Conclusie
8. Gelet op voorgaande oordelen, kunnen de beroepsgronden van belanghebbende niet leiden tot een hoger afschrijvingspercentage dan gehanteerd is bij uitspraak op bezwaar. De overige geschilpunten behoeven dan geen verdere behandeling.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 4 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

4.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet Bpm.
5.Op grond van artikel 10 van de Wet Bpm in combinatie met artikel 8, vierde lid, letter b, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 alsmede de daarbij behorende Bijlage I.
6.Vergelijk Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1520.