ECLI:NL:RBZWB:2024:1313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3441 en 23_3442
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzet tegen onbevoegdheid in jeugdhulpzaken

Op 21 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposante tegen eerdere uitspraken van 13 oktober 2023. In die eerdere uitspraken had de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de beroepen van de opposante, die betrekking hadden op het niet tijdig nemen van beslissingen op haar aanvragen voor jeugdhulp voor haar kinderen. De rechtbank heeft het verzet op 1 februari 2024 behandeld, waarbij de opposante en vertegenwoordigers van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda aanwezig waren.

De rechtbank heeft in deze uitspraak beoordeeld of de eerdere oordelen over de onbevoegdheid terecht waren. De rechtbank concludeert dat de verzetten gegrond zijn, omdat er niet buiten redelijke twijfel kan worden gesteld dat de rechtbank onbevoegd was. De opposante had in haar e-mail van 22 februari 2023 enkel om een gezamenlijke afspraak gevraagd, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk aanvragen voor jeugdhulp zijn gedaan, ook al waren deze niet ondertekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeentelijke verordening en nadere regels in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de bepalingen die de ondertekening van ondersteuningsplannen vereisen, niet bindend zijn.

De rechtbank heeft besloten dat de buiten-zitting uitspraken van 13 oktober 2023 vervallen en dat het onderzoek naar de aanvragen van de opposante hervat moet worden. De rechtbank merkt op dat het eindoordeel nog steeds kan zijn dat zij onbevoegd is, maar dat dit verder onderzoek vereist. Er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen. De uitspraak is gedaan door rechter J.E.C. Vriends en is openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/3441 en 23/3442 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 op de verzetten van

[opposante], te [plaats] , opposante [1] ,
tegen de uitspraken van de rechtbank van 13 oktober 2023 in de gedingen tussen
opposante
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

Inleiding

1. Deze uitspraak op de verzetten van opposante gaat over de uitspraken van de rechtbank van 13 oktober 2023, waarin de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard van de beroepen van opposante kennis te nemen.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: opposante en [naam 1] , [naam 2] en mr. C.L Kooiker namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraken van 13 oktober 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de rechtbank onbevoegd is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de verzetten gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De beroepen van opposante
4. De beroepen van opposante gingen over het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvragen van 22 februari 2023 voor hulp vanuit de Jeugdwet voor haar zoon en dochter.
De uitspraken van 13 oktober 2023
5. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposante in haar e-mail van 22 februari 2023 enkel heeft verzocht om een gezamenlijke afspraak. De rechtbank is niet gebleken dat opposante aanvragen in het kader van de Jeugdwet heeft willen indienen. Ook het college is geen aanvragen van opposante bekend.
Beoordeling in verzet
6. In verzet heeft opposante een ondersteuningsplan over haar zoon en een ondersteuningsplan over haar dochter overgelegd. Uit de door het college overgelegde stukken blijkt dat deze ondersteuningsplannen op 16 augustus 2023 door de regisseur Jeugd van de gemeente aan (de zoon en dochter van) opposante zijn verzonden. Het college stelt zich in verzet op het standpunt dat door het niet ondertekenen van de ondersteuningsplannen er geen aanvragen door opposante zijn ingediend. Het college wijst op de Verordening Jeugdhulp Gemeente Breda 2020 (Verordening) en de Nadere regels jeugdhulp gemeente Breda 2020 (Nadere regels).
6.1.
In artikel 3.6, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat jeugdigen en/of ouders na het onderzoek naar de hulpvraag [2] een aanvraag moeten indienen bij het college om in aanmerking te komen voor een individuele voorziening. In artikel 3.5, eerste lid, van de Nadere regels is bepaald dat het college een ondertekend ondersteuningsplan of een evaluatieverslag zal aanmerken als aanvraag, als de jeugdige en/of zijn ouders dat op het ondersteuningsplan hebben aangegeven.
6.2.
Naar het oordeel van de verzetrechter betekent het ontbreken van een ondertekend ondersteuningsplan niet dat er geen aanvraag is ingediend. De verzetrechter is van oordeel dat een ondertekend ondersteuningsplan niet vereist is voor een aanvraag in het kader van jeugdhulp. Van de aanvraagprocedure in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan alleen worden afgeweken bij wet in formele zin en niet bij gemeentelijke verordening. Anders dan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voorziet de Jeugdwet niet in een aanvraagprocedure die afwijkt van de hierover in de Awb opgenomen bepalingen. [3] Het college wijst nog op artikel 4:4 van de Awb dat een bepaling bevat over het aanvraagformulier. Voorzover het college daarmee bedoelt te betogen dat het ondersteuningsplan als aanvraagformulier moet worden gezien, volgt de verzetrechter dit niet omdat het ondersteuningsplan tot stand komt door onderzoek van het college en niet door de aanvrager zelf kan worden ingevuld. De aanvraagprocedure zoals in de Verordening en de Nadere regels is opgenomen, is dan ook in strijd met de Awb. Artikel 3.6, eerste lid, van de Verordening en artikel 3.5, eerste lid, van de Nadere regels missen bindende kracht wegens strijd met de wet en deze bepalingen moeten in het geval van opposante buiten toepassing worden gelaten.
6.3.
De verzetrechter stelt vervolgens vast dat het college op enig moment na de e-mail van opposante van 22 februari 2023 een onderzoek naar jeugdhulp heeft opgepakt, waarna de ondersteuningsplannen voor haar zoon en dochter zijn opgemaakt. Dit maakt dat niet buiten redelijke twijfel is dat er geen aanvragen van opposante zijn, waarop door het college beslist moet worden. De rechtbank zal nog moeten beoordelen of en zo ja, wanneer er sprake was van een aanvraag. Daar is meer onderzoek voor nodig.

Conclusie en gevolgen

7. Uit de beoordeling van de gronden van het verzet volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraken ten onrechte heeft geoordeeld dat zij kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, onbevoegd was en de zaken ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan. De verzetten zijn gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraken vervallen en de rechtbank de onderzoeken hervat in de stand waarin die zich bevonden voordat die buiten-zittinguitspraken werden gedaan. Als voorlichting merkt de rechtbank op dat ook na de hervatting van het onderzoek het eindoordeel kan zijn dat de rechtbank onbevoegd is.
8. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de verzetten gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Met opposante wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.als bedoeld in artikel 3.4 van de Verordening
3.Vergelijk de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 18 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2333 en van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 6 juli 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:12454.