Beoordeling door de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
8. De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop en acht de volgende wetsbepalingen van belang.
Op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
Op grond van artikel 4:2, lid 2, Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Op grond van artikel 8.1.1., lid 1, van de Jeugdwet wordt een persoonsgebonden budget (pgb) wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen.
Op grond van artikel 8.1.1., lid 2, aanhef en onder b, van de Jeugdwet wordt een pgb verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder niet passend achten
Op grond van artikel 2.3.2, lid 1 en lid 9, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening pas worden gedaan als er een melding is gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning en het onderzoek daarnaar is uitgevoerd.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder g, van de Verordening sociaal domein gemeente Haarlemmermeer 2022 (de Verordening) wordt onder een melding verstaan een verzoek van een cliënt om hulp of toekenning van een individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet en een melding als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Op grond van artikel 1, aanhef en onder h, van de Verordening wordt onder onderzoek verstaan een onderzoek naar aanleiding van een melding in het kader van de Jeugdwet en een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015.
Op grond van artikel 6, lid 1, van de Verordening wordt het onderzoek, als bedoeld in artikel 1 onder h van de Verordening, gestart met het voeren van een gesprek met cliënt (brede intake).
Op grond van artikel 6, lid 4, aanhef en onder g en onder i, van de Verordening wordt, voor zover nodig, de mogelijkheid onderzocht om een voorziening te verstrekken en de mogelijkheid onderzocht om te kiezen voor de verstrekking van een pgb.
Op grond van artikel 7, lid 1, van de Verordening wordt gezorgd voor een schriftelijke verslaglegging van het onderzoek en wordt aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek (Plan van Aanpak) verstrekt.
Op grond van artikel 8, lid 2, van de Verordening kan een ondertekend verslag (Plan van Aanpak) van het gesprek worden aangemerkt als aanvraag, als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.
Wettelijke grondslag aanvraagprocedure
9. Uit de stukken in het dossier volgt dat op 25 oktober 2021 een verzoek om jeugdhulp bij verweerder is ingediend. Dit verzoek is blijkens de Verordening opgevat als een melding. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een onderzoek verricht. Daarbij is onder meer gesproken met de ouders van [voornaam] en is informatie betrokken van de verschillende behandelaars van [voornaam]. De resultaten zijn neergelegd in het Plan van Aanpak van 8 april 2022, welke ter ondertekening is voorgelegd aan de ouders van [voornaam]. Door ondertekening en indiening daarvan wordt de aanvraag gedaan. Verweerder heeft daarmee de procedure gevolgd, zoals die is neergelegd in de Wmo 2015, wat ter zitting ook is bevestigd door de gemachtigde van verweerder. Deze werkwijze ontbeert echter een wettelijke grondslag. De rechtbank stelt vast dat de Jeugdwet, anders dan de Wmo 2015, niet voorziet in een aanvraagprocedure die afwijkt van de hierover in de Awb opgenomen bepalingen. Voor zover wordt verzocht om jeugdhulp mist artikel 8, lid 2, van de Verordening verbindende kracht wegens strijd met de Awb en moet deze bepaling in het geval van [voornaam] buiten toepassing worden gelaten. Het contactverzoek van [voornaam] op 25 oktober 2021 had als een aanvraag moeten worden aangemerkt in de zin van de Awb en verweerder had hierop een besluit op moeten nemen.
10. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 1 mei 2017uiteengezet op welke wijze de gemeente moet handelen wanneer een verzoek om jeugdhulp wordt gedaan. In deze uitspraak overweegt de CRvB:
“Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.”
11. Gelet op dit beoordelingskader is de voorzieningenrechter van voorlopig oordeel dat het aan het besluit ten grondslag gelegde onderzoek, zoals weergegeven in het Plan van Aanpak, niet voldoet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid en motivering te stellen eisen. Zo is uit het besluit niet kenbaar of en zo ja, welke discipline van deskundigheid de opstellers van het advies hebben. Verder ontbreekt in het Plan van Aanpak een verbinding tussen de bevindingen en adviezen van de behandelaren, die niet worden betwist en de geadviseerde jeugdhulp. In het Plan van Aanpak is beschreven dat [voornaam] gediagnosticeerd is met autisme en dat hij – kort samengevat – volgens de behandelaren veel baat heeft bij individuele ABA-therapie. Om de in het Plan van Aanpak gestelde doelen te bereiken is volgens het Plan van Aanpak intensieve één-op-één begeleiding nodig om zoveel mogelijk leermomenten te creëren. In de conclusie van het Plan van Aanpak staat vervolgens dat [voornaam] “het meest gebaat is bij een groepsgerichte behandeling met een individuele aansturing waarbij hij ook de Nederlandse taal leert.” Waarop de gevolgtrekking dat [voornaam] het meest gebaat is bij groepsgerichte behandeling, wat afwijkt van de adviezen van de behandelaars, is gebaseerd blijkt nergens uit. Informatie van Raeger over de door hen aangeboden behandeling ontbreekt geheel, terwijl die behandelaar wel in het besluit als aanbieder wordt genoemd. Op grond waarvan en met welke deskundigheid verweerder tot de conclusie is gekomen dat wat door Raeger aangeboden wordt, passend is voor [voornaam] is dan ook niet navolgbaar.
12. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat uit het Plan van Aanpak niet blijkt is gesproken over de mogelijkheid van een pgb. Uit de Verordening volgt dat dit wel een onderwerp van onderzoek zou moeten zijn. Verweerder heeft zich met betrekking tot de mogelijkheid van een pgb in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het uitgangspunt van de Jeugdwet is dat voorzieningen in natura worden verstrekt en dat als een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder passende jeugdhulp biedt, geen pgb voor die hulp hoeft te worden verstrekt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter miskent verweerder daarmee het dwingendrechtelijke karakter van artikel 8.1.1., van de Jeugdwet.Daarin is immers bepaald dat een pgb
wordtverstrekt, als de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder niet passend achten.
13. De ouders van [voornaam] hebben, blijkens hun verzoek, verzocht om een pgb waarmee zij jeugdhulp van het ABA International Center zouden kunnen inkopen. Zij hebben er daarbij op gewezen dat Raeger niet de hulp kan bieden die [voornaam] nodig heeft, omdat Raeger werkt met groepjes kinderen, terwijl hij individuele therapie nodig heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat de motiveringsplicht niet zover dat aangetoond moet worden dat de aangeboden jeugdhulp niet passend is. Er is dan ook voldaan aan de motiveringsplicht.
Conclusie
14. De voorzieningenrechter heeft gezien het voorgaande grote twijfels of het besluit in de procedure in stand zal kunnen blijven. Omdat de uitkomst van de procedure onzeker is, zal de voorzieningenrechter op basis van een belangenafweging beoordelen of het treffen van een voorlopige voorziening geboden is. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter de volgende omstandigheden. Niet in geschil is dat [voornaam] hulp nodig heeft. Gelet op hetgeen door zijn behandelaren is geadviseerd, is aannemelijk dat [voornaam] (nu) het meest gebaat is bij individuele ABA-therapie. Niet weersproken is dat Raeger werkt met groepjes kinderen, zodat daarmee niet wordt voldaan aan de behoefte van [voornaam]. In het licht hiervan, nadrukkelijk in relatie met de twijfel over de rechtmatigheid van besluit, weegt de voorzieningenrechter het belang van [voornaam] om de hulp te krijgen die – zoals hiervoor overwogen gemotiveerd – door zijn ouders wordt voorgestaan zwaarder dan het belang van verweerder. Om deze reden valt de belangenafweging in het voordeel van [voornaam] uit. Het verzoek zal daarom worden toegewezen in die zin dat het primaire besluit wordt geschorst en dat verweerder een pgb moet toekennen om de jeugdhulp in de vorm van individuele ABA-therapie, 20 uur per week, te kunnen betalen vanaf heden tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
15. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan [voornaam] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt [voornaam] een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,00 bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,00.