4.3.De stelling van verweerder dat op 9 augustus 2018 reeds een besluit is genomen op de aanvraag van eiser, is onjuist. De aanvraag van eiser dateert van
3 oktober 2018, zodat het besluit van 9 augustus 2018 hier geen betrekking op kan hebben. Daarbij komt dat met dit besluit geen beslissing is genomen op de aanvraag om een pgb voor kortdurend verblijf. Dat de aanvraag van 3 oktober 2018 mogelijk deels een herhaalde aanvraag betreft, laat onverlet dat verweerder hierop een besluit had moeten nemen.
Het beroep is dus gegrond.
5. Nu verweerder geen beslissing heeft genomen op de aanvraag van 3 oktober 2018, zal de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op deze aanvraag te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden. De rechtbank bepaalt de dwangsom, gelet op de omstandigheden rond het coronavirus, op € 50,- per dag, met een maximum van € 7.500,-.
6. De rechtbank zal gelet op artikel 8:55c van de Awb de verschuldigde dwangsom vaststellen. Nu verweerder de ingebrekestelling van eiser voor 1 januari 2019 heeft ontvangen, is op grond van het overgangsrecht artikel 4:17, tweede lid, van de Awb zoals dat luidde voor 1 januari 2019 van toepassing. Dit betekent dat verweerder de maximale dwangsom van € 1.260,- aan eiser verschuldigd is.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor de nadere reactie van de gemachtigde van eiser, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 0,5).
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 3 oktober 2018 gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van 3 oktober 2018;
- bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit neemt op de aanvraag van 3 oktober 2018;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 50,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1.260,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 525,- te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, voorzitter, en mrs. E. Lunenberg en A.C. Rop, leden, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is gedaan op 18 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat De voorzitter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: