ECLI:NL:RBZWB:2024:124
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak betreffende sociale voorzieningen voor KNIL personeel
Op 9 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld omdat de minister van Buitenlandse Zaken niet tijdig had beslist op zijn bezwaar van 14 februari 2023, dat betrekking had op sociale voorzieningen voor het Koninklijk Nederlands-Indonesisch leger (KNIL). De rechtbank had zich eerder onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, wat de opposant niet kon accepteren en daarom verzet aantekende.
Tijdens de zitting op 13 december 2023 was de opposant aanwezig, maar de minister was niet vertegenwoordigd. De rechtbank overwoog dat zij in de eerdere uitspraak zonder zitting had geoordeeld, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor er geen grond was voor het niet tijdig nemen van een besluit.
In de verzetzaak beoordeelde de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. De opposant stelde dat de zaak behandeld had moeten worden door de meervoudige militaire strafkamer van de rechtbank Gelderland, en dat de minister een ambtsmisdrijf had gepleegd. De rechtbank oordeelde echter dat de opposant niet kon aantonen dat er een publiekrechtelijke grondslag was voor zijn verzoek, en dat de rechtbank zich terecht onbevoegd had verklaard. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.