ECLI:NL:RBZWB:2021:5611
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in herhaald verzoek om sociale voorzieningen voor ex-KNIL-militair
Op 5 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser, die sinds 1969 met zijn ouders en andere gezinsleden aan een bepaald adres woont, heeft op 19 oktober 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er geen publiekrechtelijke grondslag is voor de door eiser gestelde aanspraak op sociale voorzieningen voor het militaire personeel van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). De rechtbank concludeert dat de minister geen bevoegdheid heeft om een besluit te nemen op het verzoek van eiser. Dit betreft een herhaald verzoek, dat niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
Aangezien er geen sprake is van een aanvraag in de zin van de Awb, kan er ook geen sprake zijn van het niet (tijdig) nemen van een besluit. De rechtbank verklaart zich daarom wederom onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 november 2021. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet te doen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.