ECLI:NL:RBZWB:2022:1927

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4529
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdverklaring in bestuursrechtelijke zaak over Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen

Op 8 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen de onbevoegdverklaring van de rechtbank in een eerdere uitspraak. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Buitenlandse Zaken op zijn aanvraag. De rechtbank had zich eerder op 5 november 2021 onbevoegd verklaard, omdat het verzoek van de opposant een herhaald verzoek betrof en niet kon worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De opposant stelde dat zijn verzoek om toepassing van het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen niet als een herhaald verzoek moest worden gezien, maar als een nieuwe aanvraag. Hij verwees naar eerdere verzoeken en de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank oordeelde echter dat het verzoek van 7 juni 2021 gelijk was aan een eerder verzoek van 24 oktober 2018, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de opposant niet kon aantonen dat zijn verzoek een nieuwe aanvraag was en dat de eerdere onbevoegdverklaring terecht was. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. De beslissing werd genomen door mr. G.M.J. Kok, verzetrechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4529 BELEI V

uitspraak van 8 april 2022 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposant] , te [plaatsnaam] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken (verweerder).
Bij uitspraak van 5 november 2021 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ’sHertogenbosch. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft het hoger beroepschrift doorgezonden aan deze rechtbank, omdat deze rechtbank bevoegd is het verzet te behandelen.
Het verzet is ter zitting behandeld in Breda op 22 februari 2022. Opposant is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd verklaard. De reden hiervoor is dat het verzoek van eiser een herhaald verzoek betreft en niet aangemerkt kan worden als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3
.Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard en de zaak vereenvoudigd heeft afgedaan. Opposant stelt dat hij - anders dan in de uitspraak van de rechtbank is overwogen - bij verweerder geen verzoek heeft gedaan om aanspraak te maken op de sociale voorzieningen voor het militair personeel van het KNIL, maar verweerder heeft verzocht om het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen op hem toe te passen. Aan verweerder komt volgens opposant een publiekrechtelijke grondslag toe om dit Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen op de leden van de Bond van ex-K.N.I.L.-militairen-op-weg-naar-huis, waaronder opposant, toe te passen zoals bepaald in artikel I van het Besluit van 7 november 1952, houdende wijziging van de naam van het Departement voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen in die van Departement van Overzeese Rijksdelen en overdracht van een gedeelte van de taak van dit Departement aan andere Departementen, zoals bekend gemaakt in het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 1952, nr. 551. Opposant doet een beroep op dit beleid, onder verwijzing naar de beschikking van de minister van Maatschappelijk Werk van 31 juli 1961, Sectie I, nr. 56997 (lees: Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen). Opposant stelt dat deze beschikking niet is ingetrokken en dat daarom zijn verzoek van 7 juni 2021 een aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Nu verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen op zijn aanvraag, is de rechtbank bevoegd om zijn beroepschrift in behandeling te nemen, zo stelt opposant.
4. In verzet ligt de vraag voor of het verzoek van opposant van 7 juni 2021 aan de minister van Buitenlandse Zaken aangemerkt kan worden als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Voor het antwoord op deze vraag is van belang of het verzoek aangemerkt dient te worden als een herhaald verzoek, nu de rechtbank al eerder bij uitspraak van 28 januari 2020 in de zaak met zaaknummer BRE 19/4425 heeft geoordeeld dat het verzoek van 24 oktober 2018 niet aangemerkt kan worden als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
Het verzoek van opposant van 24 oktober 2018 – voor zover hier van belang – aan de minister van Buitenlandse Zaken luidt als volgt:
“Omdat het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen en de Rijksgroepsregeling Ambonezen, die ook onder voorbehoud van de K.N.I.L.-aanspraken is aanvaard, voor alle leden van de Bond ex-K.N.I.L.-militairen-op-weg-naar-huis van toepassing doet ondergetekende als lid is van de Bond ex-K.N.I.L.-militairen-op-weg-naar-huis hierbij het verzoek aan excellentie om het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen op ondergetekende toe te passen zodat u het college van B & W hiervan op het hoogte brengt immers valt dit onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Regering.”
In zijn verzoek van 7 juni 2021 aan de minister van Buitenlandse Zaken schrijft opposant:
“ Ondergetekende [naam opposant] wonende [adres] te ( [postcode] ) [plaatsnaam] dient hierbij een aanvraag bij u in om het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen op ondergetekende toe te passsen.”
In artikel 4:6 van de Awb is bepaald dat de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wil er van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb sprake zijn, dan dient het te gaan om een gelijke aanvraag door dezelfde aanvrager aan hetzelfde bestuursorgaan, waarbij het moet gaan om een aanvraag tot het in het leven roepen van hetzelfde rechtsgevolg als waarop de eerdere aanvraag zag. Deze uitleg van de artikelen 1:3 en 4:6 van de Awb is naar het oordeel van de verzetrechter ook van toepassing op het verzoek van opposant
Zoals uit de hiervoor geciteerde verzoeken blijkt, is het verzoek van opposant van 7 juni 2021 naar het oordeel van de verzetrechter gelijk aan zijn verzoek van 24 oktober 2018. In beide verzoeken verzoekt opposant immers om het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen op hem van toepassing te verklaren.
Anders dan opposant meent, is de verzetrechter van oordeel dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden waardoor het verzoek nu wel kan worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Opposant heeft gewezen op fouten die volgens hem staan in de uitspraak van de rechtbank. Ook al zou er sprake zijn van fouten in de motivering – wat de verzetrechter in het midden laat – doen deze niet af aan de juistheid van de conclusie van de rechtbank dat opposant met het verzoek van 7 juni 2021 hetzelfde beoogt te bereiken als met het verzoek van 24 oktober 2018, namelijk toepassing van het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen, en deze verzoeken niet kunnen worden aangemerkt als aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Wat opposant heeft aangevoerd kan dan ook niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
5. In wat opposant heeft aangevoerd ziet de verzetrechter dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 5 november 2021. De rechtbank heeft zich terecht onbevoegd verklaard.
Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, verzetrechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 8 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.