ECLI:NL:RBZWB:2024:1224

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3134
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van een woning en afwijkingen van het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2024, wordt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woning en het afwijken van het bestemmingsplan beoordeeld. Eisers, vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 25 april 2023, waarin hun bezwaren tegen de omgevingsvergunning ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 behandeld, waarbij zowel eisers als de gemachtigden van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend, waarbij het college gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 8 maart 2023, waarin het college werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. In deze uitspraak wordt vastgesteld dat het college niet opnieuw had moeten beslissen op de bezwaren van eisers met betrekking tot de afwijkingsbevoegdheid, aangezien dit al eerder was beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat het college de adviezen van de stadsbouwmeester aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3134 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers,

gemachtigde: mr. C. Lubben,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[de vergunninghouder], uit [plaats] (de vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning en het afwijken van het bestemmingsplan op het adres [adres] in [plaats] .
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 25 april 2023 (bestreden besluit) waarbij de bezwaren tegen voornoemde omgevingsvergunning weer ongegrond zijn verklaard.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, bijgestaan door [register architect] , de gemachtigden van het college mr. J.C.J. Nouws en ir. [naam 2] en vergunninghouder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1.1.
Vergunninghouder heeft op 30 december 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een woning op het [adres] in [plaats] .
1.2.
In het besluit van 19 maart 2021 (primair besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
1.3.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Eisers hebben het bezwaar toegelicht op de hoorzitting van 12 juli 2021. Daarnaast heeft de Adviescommissie bezwaarschriften geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 30 september 2021 het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
1.5.
Bij uitspraak van 8 maart 2023 [1] heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 30 september 2021 vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen.
1.6.
Vervolgens heeft het college het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder op goede gronden de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning en het afwijken van het bestemmingsplan heeft verleend. Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heef aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De verleende omgevingsvergunning
4. Het college heeft aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een woning aan het [adres] in [plaats] . De omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. In de verleende omgevingsvergunning is op vijf punten van het bestemmingsplan afgeweken, namelijk de goothoogte van het hoofdgebouw en de aanbouw, het dak, de plaats van de aanbouw, de situering van de voorgevel .
Is het oordeel van de rechtbank van 8 maart 2023 een eindoordeel en wat is de omvang van het geding?
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit ook is ingegaan op de afwijkingsbevoegdheid waarvan het college gebruik heeft gemaakt voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Eisers hebben hiertegen ook opnieuw beroepsgronden aangewend. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden of zij deze beroepsgronden nog kan meenemen in de procedure die nu voorligt.
5.2.
Op 8 maart 2023 heeft de rechtbank voor het eerst een oordeel gegeven over de toen voorliggende omgevingsvergunning. In rechtsoverweging 4 van deze uitspraak gaat de rechtbank in op de gronden die eisers hadden aangevoerd met betrekking tot de afwijkingen van het bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat het college ten aanzien van de afwijkingen van het bestemmingsplan gemotiveerd heeft waarom er geen strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Verder komt de rechtbank tot het oordeel dat eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de afwijkingen van het bestemmingsplan wel in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
De rechtbank begrijpt rechtsoverweging 4 van de uitspraak van 8 maart 2023 zo dat dit een eindoordeel is over het gebruik van de afwijkingsbevoegdheden die het college toekomen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college niet zonder meer uit mocht gaan van de juistheid van het advies van de stadsbouwmeester, nu onduidelijk was of de stadsbouwmeester had getoetst aan de ‘Duurzaam Kwaliteitsgids’. De rechtbank heeft het besluit van 30 september 2021 vernietigd en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, met inachtneming van de uitspraak van 8 maart 2023. [2]
5.3.
Dit betekent naar oordeel van de rechtbank dat het college niet opnieuw had moeten beslissen op eisers bezwaren ten aanzien van het gebruik van de afwijkingsbevoegdheid van het college en de afwijkingen van het bestemmingsplan. Gelet op de uitspraak van 8 maart 2023 had het college (enkel) opnieuw moeten beslissen op eisers gronden ten aanzien van het welstandsadvies.
Als eisers het niet eens waren met het oordeel van de rechtbank in de uitspraak van 8 maart 2023, dan hadden zij, zoals de rechtsmiddelenclausule ook vermeldde, in beroep kunnen gaan tegen die uitspraak. Nu zowel eisers als het college dat niet hebben gedaan, staat de uitspraak van 8 maart 2023, en daarmee het oordeel over de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden, in rechte vast. De rechtbank zal de gronden die betrekking hebben op de afwijkingsbevoegdheid van het college en de afwijking van het bestemmingsplan in deze uitspraak dan ook onbesproken laten. De rechtbank heeft daar immers in de uitspraak van 8 maart 2023 al een oordeel over gegeven. Dit betekent dat de rechtbank in deze uitspraak alleen nog zal beoordelen of het college op goede gronden heeft besloten dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en de omgevingsvergunning te verlenen.
Is het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand?
6.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand voldoet. De stadsbouwmeester heeft het bouwplan getoetst aan het rapport “vernieuwing welstandstoezicht Gilze en Rijen 2010” (Beleid 2010). Dit beleid is niet meer aangepast en niet up to date. De woonwijk waarin het bouwplan is gesitueerd is van recentere datum dan het rapport. Ook het ruimtelijk beleid en de [bestemmingsplan] ( [bestemmingsplan] ) zijn ook van veel recentere datum. Het advies van de stadsbouwmeester is, gelet op de criteria, onlogisch en onbegrijpelijk. De omliggende woningen zijn gebouwd met een rode kleur baksteen, hellend dak met donker grijze/zwarte dakpannen. Houten delen komen dus niet terug in de omringende woningen. De materialen die zullen worden gebruikt voor de bouw van de woning wijken dus flink af van de woningen die al in de wijk zijn gebouwd.
In de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangegeven dat een éénduidige sfeer en schoonheid voor het gehele plan wordt beoogd, en worden voorschriften voor onder meer vorm, kleur- en materiaalgebruik gegeven. Eisers menen dat het ontwerp van de woning niet aan deze eisen voldoet. Het ontwerp is in strijd met de criteria en voldoet niet aan de redelijke eisen van welstand.
6.2.
Het college stelt dat zij volgens vaste jurisprudentie in beginsel aan het welstandsadvies doorslaggevende betekenis mag toekennen, tenzij blijkt dat het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont. [3]
Daarnaast stelt het college dat zij vanaf 1 januari 2011 een gewijzigd welstandtoezichtbeleid hanteert. Dit beleid is aangegeven op een ambitiekaart waarop het grondgebied is verdeeld in groene, gele en rode gebieden. Het bouwplan is gelegen in geel gebied. Voor de gele gebieden geldt een beperkt aantal algemene voorschriften en wordt het welstandsadvies gevraagd aan een stadsbouwmeester.
Er gelden algemene voorschriften ten aanzien van (het uiterlijk en de stijl van) gebouwen en bouwwerken. Het uitgangspunt bij de beoordeling is dat een plan wordt goedgekeurd indien globaal in voldoende mate wordt voldaan aan de voorschriften. Voor het gebied is de [bestemmingsplan] opgesteld. Deze is bedoeld als inspiratiebron en richtinggevend kader voor architecten. Het bouwplan moet door de stadsbouwmeester aan de [bestemmingsplan] en aan het Beleid 2010 worden getoetst. Dit is na de uitspraak van de rechtbank opnieuw gedaan. Het college is van mening dat er geen gebreken kleven aan het advies van de stadsbouwmeester. Eisers kunnen niet gevolgd worden in het standpunt dat het welstandsadvies niet meer up-to-date is, want het wordt bij elke toetsing aan redelijke eisen van welstand als toetsingskader gebruikt en er wordt nog steeds aan getoetst.
6.3.
Het college vraagt advies aan de welstandscommissie, of in dit geval de stadsbouwmeester, als zij dit noodzakelijk acht om te kunnen beoordelen of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met de redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo. [4]
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het college, hoewel zij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zeg ligt, op dat advies mag afgaan nadat zij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [5]
6.4.
De rechtbank stelt vast dat eisers in beroep een tegenadvies, dat is opgemaakt door [register architect] , hebben overgelegd. Uit het rapport volgt – kort samengevat – dat de woning op zichzelf, in relatie tot zijn omgeving, het architectonisch karakter van de wijk, de stedenbouwkundige en landschappelijke uitgangspunten van de wijk en de architectuurtypologie van de omringende woningen niet voldoet aan de voor het plangebied opgestelde beleidsuitgangspunten en de geldende beoordelingscriteria. De woning voldoet volgens de register architect dus niet aan de redelijke eisen van welstand.
6.5.
De rechtbank stelt vast dat na de uitspraak van de rechtbank van 8 maart 2023 het bouwplan opnieuw is voorgelegd aan de stadsbouwmeester. Uit het advies blijkt dat het stadsbouwmeester het bouwplan heeft beoordeeld aan de hand van de toepasselijke voorschriften van het Beleid 2010 en de [bestemmingsplan] . De stadsbouwmeester is uitgebreid ingegaan op de criteria van de betrokken beleidsstukken en heeft gemotiveerd aangegeven dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Door opnieuw advies te vragen aan de stadsbouwmeester heeft het college verder voldaan aan de vergewisplicht. In het verweerschrift en ter zitting heeft het college nog verder uiteen gezet waarom zij het advies van de stadsbouwmeester wel over mochten nemen. Zo hebben de gemachtigden van het college aangegeven dat de welstandscriteria nog wel regelmatig gebruikt worden, hoe er door de stadsbouwmeester is getoetst en waaraan de stadsbouwmeester heeft getoetst. Daarnaast heeft de stadsbouwmeester naar aanleiding van het tegenrapport nog gereageerd waarom hij van mening is dat het bouwplan wel voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Ter zitting en uit het verweerschrift is gebleken dat er is getoetst aan de van toepassing zijnde regels.
Daar komt bovendien nog bij dat wanneer in het advies van de door eisers geraadpleegde deskundige een andere visie op het bouwplan wordt gegeven, zoals hier het geval is, dat op zichzelf niet meebrengt dat de door het college aan het besluit ten grondslag gelegde adviezen niet deugdelijk zijn of niet aan het besluit ten grondslag mogen worden gelegd. Het door eisers overgelegde tegenadvies toont niet aan dat de welstandsadviezen van de stadsbouwmeester zodanige gebreken vertoont dat het niet aan het betreden besluit ten grondslag kon worden gelegd. Daarbij wordt door de rechtbank in aanmerking genomen dat de in de voorliggende welstandscriteria naar hun aard niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan. [6]
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het college de adviezen van de stadsbouwmeester aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand zal blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 24 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.10, eerste lid, onder c en d en het tweede lid
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
(…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.

Voetnoten

1.Rb. Zeeland-West-Brabant 8 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1567.
2.Rb. Zeeland-West-Brabant 8 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1567, r.o. 4 tot en met 6.
3.Het college verwijst naar ABRvS 12 december 2018, ECL:NL:RVS:2018:4049.
4.Artikel 6.2 van het Besluit omgevingsrecht.
5.ABRvS 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:263.
6.Zie ter vergelijking ook ABRvS 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:279.