ECLI:NL:RBZWB:2024:1216

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_5920
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen onvoorwaardelijk strafontslag van politieambtenaar wegens brandstichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen zijn onvoorwaardelijk strafontslag beoordeeld. Eiser, werkzaam bij de politie sinds 5 november 2007, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpschef van 22 november 2022, waarin het strafontslag werd gehandhaafd. De rechtbank heeft op 24 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De korpschef werd vertegenwoordigd door mr. T. Koomen en mr. F.F.M.J. van den Einden.

De zaak draait om de brand in de Chevrolet Camaro van eiser op 29 september 2014, die door de verzekeraar ZLM als brandstichting werd aangemerkt. Eiser had de brand gemeld, maar er ontstonden twijfels over de oorzaak. Diverse onderzoeken, waaronder die van I-TEK en het NFI, concludeerden dat brandstichting waarschijnlijk was. Eiser werd in 2022 veroordeeld tot een taakstraf wegens poging tot oplichting, wat de korpschef deed besluiten tot strafontslag.

De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor plichtsverzuim en dat de korpschef bevoegd was om het ontslag op te leggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierechten. De uitspraak benadrukt de hoge eisen die aan politieambtenaren worden gesteld op het gebied van integriteit en normbesef.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5920 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. drs. M. Hendriks),
en

de korpschef van politie

(gemachtigde: mr. L.M. Burger).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het aan hem opgelegde onvoorwaardelijk strafontslag.
Met het bestreden besluit van 22 november 2022 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij het onvoorwaardelijk strafontslag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens de korpschef mr. T. Koomen en mr. F.F.M.J. van den Einden. Eisers gemachtigde is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiser is sinds 5 november 2007 in dienst bij de politie, laatstelijk in de functie van generalist GGP.
Op 29 september 2014 om 10.50 uur is de auto op naam van de partner van eiser (een Chevrolet Camaro oldtimer) uitgebrand. Eiser heeft deze brand als verzekerde telefonisch bij zijn verzekeraar (ZLM) gemeld. Bij ZLM zijn twijfels gerezen over de oorzaak van de brand.
2. ZLM heeft opdracht gegeven aan I-TEK om onderzoek te doen naar de brand in de Chevrolet. Dit onderzoek is verricht door [onderzoeker 1] , technisch en tactisch onderzoeker en [onderzoeker 2] , tactisch onderzoeker. De onderzoekers hebben een technisch en tactisch onderzoek verricht. In opdracht van I-TEK heeft Oleotest de afgenomen brandmonsters geanalyseerd.
3. De onderzoekers hebben, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat een technische oorzaak voor de brand onaannemelijk is. Het is zeer aannemelijk dat er sprake is van brandstichting. Daarbij is opgemerkt dat eiser niet spontaan heeft verklaard over het tanken van een kleine hoeveelheid benzine en dat zijn verklaring over de gereden route onjuist is en daarmee de door hem verstrekte tijdlijn onbetrouwbaar is.
4. Met de brief van 23 januari 2015 heeft ZLM aan eiser meegedeeld dat de geclaimde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Verder wordt de verzekeringsrelatie beëindigd en worden de persoonsgegevens opgenomen in het incidentenregister. Ook zal aangifte worden gedaan bij de politie.
5. Eiser heeft aan [bedrijf] opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de oorzaak en toedracht van de brand. Het onderzoek is verricht door [naam 1] , gediplomeerd gerechtelijk deskundige. [naam 1] heeft gerapporteerd dat aan de juistheid van het oordeel van I-TEK moet worden getwijfeld.
6. Op 20 april 2015 heeft ZLM aangifte gedaan van opzettelijke brandstichting, valsheid in geschrifte, poging tot oplichting en oplichting verzekeraar.
7. Eiser heeft ZLM gedagvaard tot, onder andere, betaling van schadevergoeding en het verwijderen van de vermelding van zijn persoonsgegevens in het Centraal informatiesysteem
.De kantonrechter heeft bij vonnis van 21 oktober 2015 de vordering van eiser afgewezen. Daarbij is overwogen dat brandstichting bewezen is en dat het ervoor gehouden moet worden dat eiser de brand heeft gesticht.
8. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek is eiser diverse malen verhoord door de politie. Het team Forensisch Opsporing (FO) heeft onderzoek gedaan naar de brand, waarbij onder andere ook gebruik is gemaakt van de brandmonsters genomen door I-TEK. Daarbij is aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gevraagd onderzoek te doen naar de brandmonsters. In het proces-verbaal van 30 oktober 2015 zijn de bevindingen van dit onderzoek neergelegd. Op 22 december 2015 heeft het NFI gerapporteerd aan de rechter-commissaris. Het NFI heeft gerapporteerd dat het veel waarschijnlijker is dat de brandstofresten in het vloeistofmonster uit de brandstoftank van de Chevrolet en de brandstofresten in de brandmonsters uit de anti-dreunplaat in de beenruimte rechtsvoor en linksvoor van de Chevrolet een verschillende herkomst hebben, dan dat deze dezelfde herkomst hebben.
9. Bij brief van 21 juli 2016 heeft de korpschef aan eiser meegedeeld het voornemen te hebben de straf van ontslag op te leggen. Eiser is met onmiddellijke ingang geschorst. Eiser heeft zijn zienswijze gegeven op het voorgenomen strafontslag.
10. Met het besluit van 7 november 2016 is aan eiser de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Deze straf is onvoorwaardelijk en zal direct ten uitvoer worden gelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
11. Eiser heeft Brand technisch Bureau opdracht gegeven om een analyse te maken van het procesdossier. Dit onderzoek is verricht door [naam 2] , ir. [naam 3] en
ing. [naam 4] . De onderzoekers komen tot de conclusie dat het onderzoek van I-TEK in ernstige mate tekort is geschoten. Omdat FO uitsluitend is gericht op dit onderzoek, kan aan de analyse van FO geen waarde worden toegekend. Verder is geconcludeerd dat aan de onderzoeken van het NFI redelijkerwijs geen conclusies kunnen worden verbonden die het brandstichting-scenario van I-TEK en FO ondersteunen.
12. In het kader van de strafzaak heeft de rechter-commissaris aan het NFI opdracht gegeven (nader) te rapporteren. Het onderzoek is verricht door ir. [naam 5] .
[naam 5] heeft op 13 mei 2021 gerapporteerd dat op basis van het sporenonderzoek aan de elektrische bedrading en apparatuur, een elektrische oorzaak van de brand noch is aangetoond, noch uitgesloten kan worden. De rapporteur sluit uit dat er sprake was van onbewuste contaminatie van de brandmonsters via het bluswater of door onbedoelde aanbrenging door de getuige. Hij is van oordeel dat de aan- of afwezigheid van Wynn’s loodvervanger geen bijdrage levert aan het bepalen van de herkomst van de ontbrandbare stoffen in de brandmonsters. Verder heeft hij gerapporteerd dat de wijze waarop I-TEK de brandmonsters heeft genomen als voldoende kan worden beoordeeld.
13. Eiser is bij vonnis van 22 juni 2022 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren voorwaardelijk wegens poging tot oplichting. Aan dit oordeel ligt onder andere ten grondslag dat de brand aan de auto opzettelijk is veroorzaakt. Omdat eiser volgens zijn eigen verklaring de hele ochtend de beschikking had over de auto en er geen aanknopingspunten zijn dat een ander de brand heeft gesticht, is de rechtbank van oordeel dat eiser degene is geweest die de brand heeft aangestoken. Eiser is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. Tot op heden is er nog geen uitspraak in hoger beroep gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid van het beroep
14. Eiser heeft in beroep gesteld dat er geen sprake is van plichtsverzuim. Verder heeft hij voor de gronden van zijn beroep verwezen naar de bezwaargronden. Anders dan door de gemachtigde van de korpschef ter zitting is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat hiermee sprake is van een beroepsgrond.
Procesbelang
15. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij met zijn beroep niet wil bereiken dat hij weer in dienst komt bij de politie. Hij wil echter wel zijn schade vergoed zien die hij heeft geleden doordat hij langere tijd thuis heeft gezeten zonder geld. Aangezien eventuele schade veroorzaakt door het bestreden besluit in beginsel alleen vergoed kan worden als het schadeveroorzakend besluit door de bestuursrechter onrechtmatig is bevonden, is de rechtbank van oordeel dat eiser een procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit. Het beroep zal daarom inhoudelijk worden beoordeeld door de rechtbank.
Wettelijk kader
16. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
17. Volgens vaste rechtspraak gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven is wel noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Bij de vraag of sprake is van overtuigend bewijs van het verweten plichtsverzuim kan mede in aanmerking worden genomen hoe de ambtenaar zich heeft verweerd tegen wat hem ten laste is gelegd. Indien er een gerechtvaardigde twijfel aan de integriteit en/of betrouwbaarheid van de ambtenaar bestaat, mag van de ambtenaar worden gevraagd dat hij die twijfel wegneemt. [1]
Ook handelen buiten werktijd kan onder omstandigheden strijdig zijn met hetgeen een goed ambtenaar betaamt en daarmee plichtsverzuim opleveren. Dit kan het geval zijn in situaties waarbij het handelen, gelet op de vervulde functie, het aanzien van de openbare dienst heeft geschaad, maar ook in situaties waarbij de hoedanigheid en de gedragingen in de privésfeer onvoldoende gescheiden of te scheiden zijn. Grensoverschrijdend gedrag kan zijn weerslag hebben op het aanzien van de politie. [2]
Verweten gedragingen
18. De korpschef heeft eiser verweten dat hij de Chevrolet in brand heeft gestoken en dat hij daarvan een onjuiste schademelding bij de verzekeringsmaatschappij heeft gedaan om het verzekerde bedrag van de uitgebrande auto te innen.
Hebben de verweten gedragingen plaatsgevonden?
19. De rechtbank stelt vast dat er verschillende onderzoeken zijn geweest die niet alle tot dezelfde conclusie hebben geleid. Het NFI heeft echter met het rapport van [naam 5] van 13 mei 2021 voldoende duidelijkheid verschaft over de waarde die aan de uitkomsten van de diverse onderzoeken moet worden toegekend.
20. Hoewel de auto na de brand enige tijd onafgedekt bij het bergingsterrein heeft gestaan is [naam 5] van mening dat deze wijze van opslag niet heeft geleid tot een risico van onbewuste contaminatie. [naam 5] heeft zelfs uitgesloten dat hiervan sprake is. Verder heeft hij gerapporteerd dat de manier waarop I-TEK de brandmonsters heeft verzameld als voldoende kan worden beoordeeld. Deze brandmonsters kunnen daarom gebruikt worden voor de onderbouwing van het standpunt van de korpschef. Ditzelfde geldt voor het rapport van I-TEK, zij het dat met de nuancering die [naam 5] daarop heeft aangebracht rekening moet worden gehouden.
21. Gelet op de onderzoeksresultaten van het onderzoek van het NFI van 22 december 2015 in combinatie met de bevindingen van [naam 5] , kan de rechtbank niet tot een andere conclusie komen dan dat de benzine die is aangetroffen in het voetencompartiment andere benzine betreft dan de benzine die in de tank van de auto aanwezig was. Zoals eerder al opgemerkt, heeft [naam 5] gerapporteerd dat onbewuste contaminatie is uitgesloten. Ook bewuste contaminatie (achteraf) lijkt niet aannemelijk nu [naam 5] de conclusie van I-TEK dat er sprake was van een luchtdicht plakkaat heeft gevolgd. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat er op een later moment, na de brand, nog sprake kan zijn geweest van contaminatie. Eiser heeft zijn stelling dat de plaat mogelijk poreus was niet nader onderbouwd. Zijn enkele, niet onderbouwde stelling ter zitting dat plastic niet tot een plakkaat verbrandt, maar dat er bij brand een korrelige massa ontstaat, is onvoldoende om te twijfelen aan de bevindingen van I-TEK en [naam 5] .
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen acht de rechtbank het aannemelijk dat de benzine in het voetencompartiment van de Chevrolet al voor de brand aanwezig is geweest. Eiser heeft geen (aannemelijke) verklaring voor de aanwezigheid van deze benzine kunnen geven.
23. Vervolgens zal beoordeeld moeten worden wat de oorzaak van de brand is geweest. Hoewel de theoretische mogelijkheid van kortsluiting niet uitgesloten kan worden, is de rechtbank van oordeel dat het dossier hiervoor geen aanwijzingen bevat. Zeker in combinatie met de gevonden benzine in het voetencompartiment en de bevindingen uit het tactisch onderzoek van I-TEK, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat er sprake is geweest van kortsluiting. Dit betekent dat alleen het scenario overblijft dat de auto in brand is gestoken.
24. Omdat eiser die ochtend op 29 september 2014 als enige in de Chevrolet heeft gereden, kort tevoren nog 10 liter benzine heeft gekocht bij een tankstation en de laatste was die bij de auto aanwezig was, heeft de korpschef tot de overtuiging kunnen komen dat eiser de brand heeft aangestoken. Uit het voorgaande volgt dat ook geconcludeerd kan worden dat eiser een onjuiste schademelding bij de verzekeringsmaatschappij heeft gedaan teneinde het verzekerde bedrag van de uitgebrande auto te innen.
Is er sprake van plichtsverzuim?
25. Aan politieambtenaren mogen hoge eisen van normbesef en integriteit worden gesteld. Eiser heeft met de hem verweten gedragingen het door de korpschef in hem te stellen vertrouwen ernstig beschaamd. De korpschef heeft terecht opgemerkt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedrag waartegen hij als politie juist moet optreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van ernstig plichtsverzuim.
Is het plichtsverzuim eiser aan te rekenen en is het gegeven strafontslag evenredig?
26. Er zijn geen argumenten aangevoerd waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat de gedragingen eiser niet zijn aan te rekenen. De korpschef was daarom bevoegd een disciplinaire straf op te leggen. Gelet op de aard en de ernst van de aangenomen gedragingen in relatie tot de functie van eiser, is de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan het plichtsverzuim. Overigens heeft eiser ter zitting ook gesteld dat als aangenomen zou moeten worden dat hij zijn auto in brand heeft gestoken, hij de straf van ontslag verdient.

Conclusie en gevolgen

27. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskosten-vergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. M. Snoeks, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 20 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Besluit algemene rechtspositie politie
Artikel 76
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 77, eerste lid, onder j
Aan de ambtenaar, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, kunnen de volgende straffen worden opgelegd: ontslag
Artikel 82
De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij het opleggen van de straf is bevolen dat deze onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.