ECLI:NL:RBZWB:2024:1199

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
02/058447-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging en beïnvloeding van getuigen met vuurwapenbezit

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid een verklaring af te leggen. De feiten vonden plaats op 24 februari 2023, toen de verdachte samen met zijn broer [medeverdachte] [getuige 1] bedreigde en hem onder druk zette om zijn verklaring bij de politie in te trekken. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen ernstig waren en dat de verklaringsvrijheid van [getuige 1] op ernstige wijze was aangetast. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en bijpassende munitie, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 21 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van getuigen in strafzaken en de ernst van vuurwapenbezit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/058447-23
vonnis van de meervoudige kamer van 27 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
raadsvrouw: mr. L.A. Versteegh, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 27 februari 2024, waarna direct uitspraak is gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een bedreiging, het tezamen en in vereniging belemmeren van de verklaringsvrijheid van personen en het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en bijpassende munitie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte en zijn broer [medeverdachte] hebben zich, tezamen en in vereniging, schuldig gemaakt aan bedreiging en aan beïnvloeding van een getuige in de persoon van [getuige 1] . Het bewijs hiervoor bestaat uit de aangifte, de telefoongegevens van de broers, de camerabeelden van het openbaar vervoer en de verklaring van verdachte zelf. De aangifte is direct na de feiten opgenomen. De politie heeft de daarmee gepaard gaande emoties van [getuige 1] waargenomen en beschreven. De gebezigde bewoordingen zijn naar hun aard bedreigend en ook als zodanig overgekomen. Deze uitlatingen hebben er tevens toe geleid dat de verklaringsvrijheid van [getuige 1] , ten overstaan van de politie, op ernstige wijze is aangetast. De feiten 1 en 2 kunnen dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
De feiten 3 en 4 zijn bewijsbaar op basis van de foto’s op de telefoon die aan verdachte kan worden toegeschreven, de GPS-locaties die aan de foto’s zijn gekoppeld, het in een schuurtje op een bij deze GPS-locaties passende locatie aantreffen van het vuurwapen en de munitie, de verklaring van [getuige 2] die ook als contact in de telefoon van verdachte staat en het proces-verbaal van omschrijving van het wapen en de munitie. Op basis van het dossier staat vast dat verdachte de beschikkingsmacht over het schuurtje heeft gehad en daarmee ook over het wapen en de munitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Ten aanzien van feit 1 en feit 2 is bepleit dat de belastende verklaring van [getuige 1] onbetrouwbaar is, nu er op veel punten tegenstrijdig is verklaard. Zijn aangifte wordt niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund. Op de beschreven cameraopnamen is geen strafbaar feit vastgelegd, ook is er niet te zien dat passagiers reageren op de gestelde bedreiging. De ontkennende verklaring van verdachte en [medeverdachte] ondersteunen elkaar wel. Daarnaast is betoogd dat er geen sprake is van medeplegen.
Met betrekking tot feit 3 en feit 4 is naar voren gebracht dat verdachte niets met het wapen en de munitie te maken heeft. De foto’s op de telefoon van het wapen dat later in de schuur wordt aangetroffen zijn niet door hemzelf gemaakt. [getuige 2] heeft verdachte die dag niet gezien en er maken meer mensen gebruik van het schuurtje, waarin het wapen is ontdekt. Haar getuigenverklaring wordt niet voldoende ondersteund. Het forensisch onderzoek sluit de betrokkenheid van verdachte uit, nu zijn DNA-materiaal niet op het wapen of de munitie is aangetroffen. Er is verzocht om een integrale vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1 en feit 2
Juridisch kader feit 1
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling terzake van bedreiging vereist dat de bedreigde van de bedreiging op de hoogte is geraakt en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd, ook gepleegd zou worden. Het opzet van verdachte moet gericht zijn op deze beide aspecten. Het is niet vereist dat de dader het voornemen heeft gehad om de bedreiging ook te realiseren.
Juridisch kader feit 2
De strekking van artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht is dat wordt voorkomen dat getuigen door dreigementen of op andere manieren worden beïnvloed en daardoor niet meer in vrijheid een verklaring kunnen afleggen, bij de rechter of bij een (politie)ambtenaar. De strafbaarstelling ziet -gelet op de wetsgeschiedenis- ook op de beïnvloeding van een getuige om terug te komen op een eerder afgelegde verklaring, dan wel die verklaring te wijzigen. Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld is om de vrijheid van een persoon om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen, te beïnvloeden. Het is niet vereist dat komt vast te staan dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid.
Feiten en omstandigheden[getuige 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 24 februari 2023 op de tram is gestapt en daar verdachte is tegengekomen. Verdachte maakte contact met hem, waarna hij aan [getuige 1] zou hebben gevraagd waarom hij over zijn broer ( [medeverdachte] ) een verklaring heeft afgelegd. Verdachte heeft vervolgens via Snapchat zijn broer gebeld. [medeverdachte] zou onder andere het volgende tegen [getuige 1] hebben gezegd:
"Je hebt gepraat over grote cocaïnehandel. Als jij het echt hebt verlinkt, en jij gaat niet nu naar het politiebureau om jouw verklaring in te trekken en te vertellen dat er niks van waar is, dan komen ze je vermoorden."Daarna heeft [medeverdachte] schreeuwend aan [getuige 1] te verstaan gegeven:
"Je hebt zeven dagen de tijd om bij [naam 1] een verklaring van bij de politie achter te laten, zodat ik kan zien dat je verteld hebt dat er niks van waar is. Als je dit niet doet dan ga je dood."[getuige 1] heeft de toezegging gedaan dat hij zijn verklaring zal intrekken, waardoor [medeverdachte] gekalmeerd is geraakt. [medeverdachte] is telkens aan de lijn gebleven en verdachte is voortdurend met [getuige 1] meegelopen.
[getuige 1] is door hetgeen dat is voorgevallen bang dat hij gedood zal worden. Hij is onmiddellijk naar het politiebureau gegaan en heeft aangegeven te zijn bedreigd. De baliemedewerker van de politie heeft geverbaliseerd dat [getuige 1] bij binnenkomst geëmotioneerd en nerveus is. Bij het opnemen van de aangifte heeft een andere verbalisant eveneens geconstateerd dat hij emotioneel en angstig is overgekomen.
Op de camerabeelden van het openbaar vervoer is vastgelegd dat verdachte en [getuige 1] elkaar in de tram zijn tegengekomen. Verdachte is met zijn hoofd dichtbij het hoofd van [getuige 1] gekomen en hangt als het ware over [getuige 1] heen. Op basis van de opnamen kan worden geconcludeerd dat verdachte voortdurend in de nabijheid van [getuige 1] is gebleven. Uit de mimiek van [getuige 1] is af te leiden dat hij in discussie is gegaan met de verdachten. Het is duidelijk te zien op de beelden dat [getuige 1] richting een mobiele telefoon heeft gepraat, die soms door verdachte en soms door hemzelf wordt vastgehouden. [getuige 1] heeft meermalen met zijn handen gebaren gemaakt.
Uit onderzoek naar de telefoonhistorie van verdachte is naar voren gekomen dat hij op 24 februari 2023, via Snapchat-video, meermalen contact heeft gehad met zijn broer [medeverdachte] . Er zijn vier gesprekken gevoerd. De gespreken zijn wisselend in duur: van minimaal 26 seconden tot maximaal vier minuten. [medeverdachte] heeft bij de politie erkend dat hij, via zijn broer, telefonisch contact heeft gehad met [getuige 1] . De medeverdachte heeft toegegeven boos te zijn geworden en daarbij ook met stemverheffing te hebben gesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat [getuige 1] aangifte heeft gedaan en aanvullend is verhoord. Hij heeft verklaard zich door de bewoordingen die door [medeverdachte] zijn gebruikt in zijn richting, alsook door het gegeven dat verdachte voortdurend in zijn nabijheid verkeerde en hem controleerde, bedreigd te hebben gevoeld. Hem is door de verdachten opgedragen om een eerdere verklaring te wijzigen. De rechtbank zal hierna moeten onderzoeken of de verklaring van [getuige 1] hierover voldoende betrouwbaar is en wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat [getuige 1] onder ede bij de rechter-commissaris is gehoord en daarbij opnieuw een getuigenverklaring heeft afgelegd. Deze getuigenverklaring bevestigt, zeker op hoofdlijnen, de aangifte en het aanvullend verhoor. [getuige 1] geeft immers opnieuw aan dat hij door verdachte fysiek en door de medeverdachte telefonisch is benaderd in het openbaar vervoer. Zij willen dat hij een eerder afgelegde verklaring bij de politie gaat aanpassen. Hij krijgt daarvoor een week de tijd en [getuige 1] is daarbij met de dood bedreigd. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat [getuige 1] wel consistent en gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen er heeft plaatsgevonden. Weliswaar bevatten de verklaringen verschillen, maar deze verschillen zijn niet zodanig groot dat zijn verklaring als onbetrouwbaar kan worden aangemerkt. Het is zelfs logisch -en in de jurisprudentie aanvaard- dat verklaringen op ondergeschikte onderdelen van elkaar kunnen verschillen, als deze op andere momenten in de tijd worden afgelegd [1] .
In de tweede plaats acht de rechtbank het van groot gewicht dat [getuige 1] vrijwel direct na de ontmoeting met verdachte naar het politiebureau is gegaan en aangifte heeft gedaan. Er is door twee verbalisanten, afzonderlijk van elkaar, aangegeven dat [getuige 1] hevig geëmotioneerd en angstig is overgekomen. De hevige emoties en angst zijn een voorstelbaar gevolg van de impact die een bedreiging met de dood kan hebben. De rechtbank leidt uit de bevindingen van de verbalisanten af dat [getuige 1] , in ieder geval op hen, een oprechte en authentieke indruk heeft achtergelaten. Daarbij komt dat [getuige 1] meteen na het incident aangifte heeft gedaan, dus op het moment dat de emoties nog vers waren. Hij heeft geen geruime tijd gehad om een opzetje te bedenken om verdachte en diens broer iets ten onrechte in de schoenen te schuiven, zoals de verdediging impliceert.
In de derde plaats wordt de aangifte deels ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] . Hij heeft immers bij de politie erkend dat hij boos is geworden op aangever en hem met stemverheffing heeft toegesproken. Volgens [medeverdachte] is de achterliggende reden gelegen in de eerdere verklaring die [getuige 1] heeft afgelegd over hem, die hem in de problemen heeft gebracht. Hiermee moest iets worden gedaan, aldus [medeverdachte] in zijn politieverhoor. De medeverdachte heeft dus onderschreven dat het gesprek met [getuige 1] tot agitatie heeft geleid en geeft ook toe dat de verklaring van [getuige 1] daar debet aan is.
Het lijkt er ook op dat hierover vooraf is nagedacht. [getuige 1] heeft namelijk al in zijn derde verhoor verklaard, op 19 januari 2023, dat hij is benaderd door verdachte. Hij zou hem hebben verteld dat [medeverdachte] is aangehouden. Verdachte zou destijds [getuige 1] te verstaan hebben gegeven zijn verklaring bij de politie op te halen, zodat zij konden lezen of hij iets over [medeverdachte] had verklaard. Anders dan de verdediging vindt de rechtbank deze verklaring van [getuige 1] niet onverenigbaar met het feit dat [medeverdachte] op dat moment in beperkingen zat. Deze gang van zaken kan gezien worden als voorbode voor hetgeen is voorgevallen op de pleegdatum op 24 februari 2023.
Verder ziet de rechtbank dat de aangifte in zekere mate wordt ondersteund door de cameraopnamen die aan het dossier zijn toegevoegd. De ontmoeting, het telefonisch contact en het voortdurend volgen van [getuige 1] door verdachte worden in ieder geval niet door de beelden weerlegd. De rechtbank betrekt daarbij ook haar eigen waarneming omtrent de camerabeelden die ter zitting zijn afgespeeld. Op de cameraopnamen vanuit de tram is op een gegeven ogenblik zichtbaar dat enkele passagiers opkijken wanneer [getuige 1] en [verdachte] samenkomen en praten.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte zelf over het treffen pas laat is gekomen en op punten zeer onwaarschijnlijk en onaannemelijk voorkomt. Bij het eerste politieverhoor heeft verdachte verklaard, ondanks de confrontatie met de camerabeelden uit het openbaar vervoer waarop de onderlinge ontmoeting is vastgelegd, dat hij [getuige 1] niet kent, zichzelf niet herkent op de beelden en daar niet was. In het daaropvolgende politieverhoor doet verdachte een beroep op het zwijgrecht en hij wil ook bij de rechter-commissaris niet op de verdenking reageren. Eerst bij de raadkamer gevangenhouding op 12 april 2023 heeft hij - via zijn advocaat - laten weten dat hij [getuige 1] in de tram is tegengekomen en hem ook met zijn broer heeft laten praten, maar dat er geen vijandige sfeer was. Ter zitting heeft hij dit herhaald en heeft verdachte nog verklaard dat hij het zich niet heeft gerealiseerd, maar zonder nadenken met [getuige 1] is meegereisd tot in Pijnacker en daar ook mee is uitgestapt, terwijl hij daar helemaal niet moest zijn. Hij wist bovendien wel dat [getuige 1] iets over zijn broer had verklaard bij de politie en wilde dat het uitgezocht zou worden. Hij heeft, nadat het gesprek tot stand is gekomen, niet geluisterd naar wat zijn broer met [getuige 1] heeft besproken, maar zegt wel dat het ging om een rustig gesprek. Dit bevreemdt gelet op het doel van het bellen naar zijn broer, de omstandigheid dat de telefoon op de luidspreker stond, zijn broer (ook) met harde stem heeft gesproken en verdachte zich dicht bij [getuige 1] bevond. De rechtbank zal de verklaring van verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde stellen en buiten beschouwing laten.
De rechtbank acht tot slot de fysiek ten laste gelegde gedragingen (het bij keel vastpakken en het onverhoeds benaderen in de tram) niet bewezen. Het feit dat alleen [getuige 1] hierover heeft verklaard, zonder enige verankering elders in het dossier, is daarvoor onvoldoende. Het feit dat deze handelingen niet bewijsbaar zijn, doet echter niet af aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [getuige 1] in zijn geheel, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
Tussenconclusie
De rechtbank heeft de verschillende onderdelen van de verklaring van [getuige 1] tegen het licht gehouden en onderzocht op aannemelijkheid en ondersteuning daarvan in het dossier. De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] over het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde betrouwbaar en geloofwaardig is, voor zover het de verbale bedreiging betreft en de beïnvloeding van zijn verklaringsvrijheid als getuige.
Het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.
MedeplegenDe rechtbank leidt uit de gedragingen een voldoende nauwe en bewuste samenwerking af, waaraan verdachte een essentiële bijdrage heeft geleverd van voldoende gewicht. Op basis van de bewijsmiddelen komt de samenwerking en de onderlinge taakverdeling naar voren. Verdachte heeft het gesprek gefaciliteerd door zijn broer, [medeverdachte] , te bellen en de verbinding tussen hem en [getuige 1] tot stand te brengen. Zijn broer heeft op zijn beurt de verbale dreigementen geuit. De verdachten zijn door hun gedragingen elk afzonderlijk op essentiële wijze betrokken bij de delicten. Het telefonisch contact is meermalen door verdachte tot stand gebracht, verdachte is in de buurt van [getuige 1] gebleven en er is geruime tijd door zijn broer met [getuige 1] gesproken.
Het verweer van de verdediging op dit onderdeel faalt.
Conclusie ten aanzien van feit 1 en feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan. Dit betekent dan ook dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van een bedreiging, alsmede aan het medeplegen van het doen van uitingen die de verklaringsvrijheid van personen kunnen belemmeren.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 3 en feit 4
Juridisch kader
Voor het voorhanden hebben in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie moet worden vastgesteld dat er een wapen/munitie aanwezig is, dat verdachte bewust is van de aanwezigheid daarvan en dat hij daar ook feitelijke macht over kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken [2] .
Feiten en omstandighedenOp 28 februari 2023 is verdachte aangehouden op zijn woonadres, [woonadres] te [plaats] , waarna er ook een doorzoeking ter inbeslagname heeft plaatsgevonden op voormeld adres. Het arrestatieteam heeft verdachte aangetroffen in een bed op de zolderkamer van de woning. In een bakje, aan het voeteneinde van het bed, is een iPhone 14 Pro Max aangetroffen. Dit toestel is volgens verdachte van hemzelf. Daarnaast is ook een iPhone SE aangetroffen op die zolderkamer. Dit telefoontoestel is, onder het matras waar verdachte op sliep, aangetroffen.
Op de iPhone SE zijn meerdere afbeeldingen opgeslagen van een automatisch vuurwapen in een groene tas. Deze foto’s zijn op 26 februari 2023 gemaakt. De handelingen die die dag op de telefoon zijn uitgevoerd, zijn aan de hand van tijdschrijf- en tijdlijngegevens inzichtelijk gemaakt. Op 26 februari 2023 zijn er vanaf 13:55 uur tot en met 13:58 uur in totaal een twintigtal afbeeldingen van een vuurwapen gemaakt met dit toestel. Op het toestel zijn ook enkele filmpjes van het vuurwapen aangetroffen. Op (de foto’s van) de telefoon zijn locaties/coördinaten vastgelegd. Met behulp van de Politie Atlas en GPS wordt achterhaald dat de foto- en filmbestanden zijn gemaakt aan de [straat] , rondom [nummer] , in [plaats] .
In de contactenlijst van de iPhone SE bevinden zich meerdere uitgaande oproepen naar een opgeslagen contact “buurvrouw”. Het nummer van dit contact behoort toe aan [getuige 2] , woonachtig aan de [adres] te [plaats] . Op 1 maart 2023 wordt in het schuurtje van [getuige 2] een automatisch vuurwapen met bijpassende munitie in een groene tas aangetroffen. Dit vuurwapen en de plaats waar het is aangetroffen in het schuurtje komen overeen met de foto’s op de iPhone SE. [getuige 2] is als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat verdachte gebruik maakt van haar schuurtje. Volgens getuige is verdachte op 26 februari 2023, tussen 12.15 uur en 14.15 uur, in het schuurtje geweest. [getuige 2] weet dit nog omdat dit tijdens een voetbalwedstrijd van Feyenoord is geweest. In het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris heeft zij daar aan toegevoegd dat zij door verdachte van tevoren is gevraagd om het hek en de schuurdeur open te maken.
Er zíjn verschillende overeenkomsten tussen de iPhone 14 Pro Max van verdachte en de iPhone SE. Beide toestellen hebben gebruik gemaakt van [telefoonnummer] . Aan beide toestellen is het Instagram-account “ [accountnaam] ” gekoppeld. “ [naam 2] ” is de derde voornaam van verdachte. Verder is er aan beide toestellen een Snapchat-account gekoppeld met hierin de naam “ [bijnaam] ”. In dit strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat “ [bijnaam] ” een bijnaam is van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Volgens de rechtbank staat het, gelet op de stukken in het dossier, vast dat de iPhone SE, waarmee de foto’s en filmbestanden van het vuurwapen zijn gemaakt, aan verdachte toebehoort. Dit toestel is immers aangetroffen op het woonadres van verdachte, onder het matras waarop hij heeft geslapen. Daarnaast zijn het telefoonnummer en de (bij)namen van het Snapchat-account, alsook het Instagram-account op de GSM, in verband te brengen met hem.
De rechtbank gaat er ook van uit dat verdachte zelf de afbeeldingen van het vuurwapen heeft gemaakt. De foto’s en filmpjes van het vuurwapen zijn met de iPhone SE gemaakt en betreffen geen doorgezonden bestanden. Verder is uit niets gebleken dat iemand anders dan verdachte het beeldmateriaal heeft vervaardigd met dit toestel of überhaupt van de telefoon gebruik heeft gemaakt. Op de dag en de tijdstippen dat de foto’s zijn gemaakt, te weten 26 februari 2023 tussen 13.55 uur en 13.58 uur, bevindt het toestel zich in de buurt van de plaats waar het wapen is aangetroffen, te weten het schuurtje aan de [adres] in [plaats] . Bovendien heeft [getuige 2] , die woonachtig is op voormeld adres, verklaard dat verdachte die dag op voormelde tijdstippen gebruik heeft gemaakt van haar schuurtje, waarvoor zij hem toegang heeft verleend. [getuige 2] is ook in de contactlijst van de telefoon van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft tijdens het politieverhoor een beroep gedaan op het zwijgrecht en niet over de verdenking willen verklaren, maar pas ter zitting is bij monde van zijn raadsvrouw verweer gevoerd.
De rechtbank concludeert, op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanwezigheid van het vuurwapen en de bijpassende munitie bewust is geweest, hij heeft er immers foto’s en filmpjes van gemaakt in het schuurtje waarin deze zijn aangetroffen. Ook kon hij feitelijk over dit vuurwapen en de munitie beschikken, nu hij van het schuurtje gebruik mocht maken en dat ook deed.
Het feit dat er geen DNA-profiel van verdachte op het wapen of de munitie is veiliggesteld, doet daar niet aan af. De rechtbank verbindt geen gevolgen aan dit onderzoeksresultaat, omdat het forensisch onderzoek de hiervoor omschreven opsporingsresultaten niet weerleggen. Het sluit de strafbare betrokkenheid van verdachte bij de feiten dus niet uit. Dit geldt evenzeer voor het verweer dat uit de verklaring van de [getuige 2] bij de rechter-commissaris niet blijkt dat zij verdachte die dag daadwerkelijk heeft gezien. De getuige heeft wel verklaard dat verdachte haar die dag op dat tijdstip heeft gevraagd om toegang tot de schuur. De aanwezigheid van verdachte in de schuur in de tenlastegelegde periode wordt bovendien bevestigd door de locatiegegevens van de foto’s op de telefoon van verdachte.
De verweren worden verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Het onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde kan dan ook worden bewezenverklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:op 24 februari 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, [getuige 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [getuige 1] dreigend de woorden toe te voegen:
"je hebt gepraat over cocaïnehandel. Als jij het echt hebt verlinkt en je gaat niet nu naar het politiebureau om jouw verklaring in te trekken en te vertellen dat er niks van waar is dan komen ze je vermoorden. Je hebt zeven dagen de tijd om bij [naam 1] een verklaring van bij de politie achter te laten zodat ik kan zien dat je verteld hebt dat er niks van waar is. Als je dit niet doet dan ga je dood.";
feit 2:op 24 februari 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, zich opzettelijk mondeling jegens [getuige 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl verdachte en zijn mededader wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd immers hebben verdachte en zijn mededader:
- [getuige 1] dreigend opgedragen / gezegd zijn belastende verklaring bij de politie in te trekken en
- die [getuige 1] dreigend toegevoegd:
"je hebt gepraat over cocaïnehandel. Als jij het echt hebt verlinkt en je gaat niet nu naar het politiebureau om jouw verklaring in te trekken en te vertellen dat er niks van waar is dan komen ze je vermoorden. Je hebt zeven dagen de tijd om bij [naam 1] een verklaring van bij de politie achter te laten zodat ik kan zien dat je verteld hebt dat er niks van waar is. Als je dit niet doet dan ga je dood.";
feit 3:in de periode 26 februari 2023 tot en met 1 maart 2023, te [plaats] , een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een automatisch vuurwapen van het merk Zastava, model M70 AB2, kaliber 7.62 x 39 mm zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren voorhanden heeft gehad;
feit 4:in de periode 26 februari 2023 tot en met 1 maart 2023, te [plaats] , munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een nog onbekend aantal geweermunitie van een onbekend merk en van het kaliber 7.62 x39 mm voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, bij een bewezenverklaring, om een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Strafmaatoverwegingen
Verdachte heeft zich, op 24 februari 2023, tezamen en in vereniging met zijn broer, schuldig gemaakt aan het bedreigen van [getuige 1] en daarmee geprobeerd om de verklaring van [getuige 1] in een strafzaak over zijn broer te beïnvloeden. Daarmee heeft hij bij [getuige 1] gevoelens van angst en onrust veroorzaakt en diens vrijheid aangetast om onbelemmerd te verklaren ten overstaan van een rechter of ambtenaar. Het belang van het waarborgen van deze vrijheid is moeilijk te overschatten, nu getuigenverklaringen een zeer belangrijke rol (kunnen) spelen bij de waarheidsvinding die in elk strafproces centraal staat. Dat burgers in vrijheid een dergelijke verklaring af moeten kunnen leggen, acht de rechtbank van cruciaal belang voor een goede rechtspleging. De aangever is door de feiten, die minutenlang geduurd hebben, behoorlijk geëmotioneerd en geïntimideerd geraakt. Hij heeft zich al die tijd niet aan de situatie kunnen onttrekken.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en munitie. Het bezit van vuurwapens kent geen ander doel dan het toebrengen van ernstige schade aan anderen en/of de maatschappij. Het ongecontroleerde bezit daarvan brengt onder burgers gevoelens van onveiligheid teweeg en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik ervan, met alle gevolgen van dien. Daarbij bestaat bovendien een groot risico dat ook onschuldige omstanders worden getroffen. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettend karakter daarvan dient daartegen streng te worden opgetreden.
De rechtbank heeft gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd in soortgelijke zaken en de rechterlijke oriëntatiepunten. Voor alleen al het bezit van een automatisch vuurwapen is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Er zijn in deze zaak strafverzwarende omstandigheden die in aanmerking genomen moeten worden. Er heeft zich immers een patroonmagazijn met bijpassende munitie in het vuurwapen bevonden en de vuurregelaar heeft op automatisch vuren afgesteld gestaan. Het vuurwapen is dus gebruiksklaar geweest.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor dergelijke misdrijven met justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Voorts wordt rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden die uit het dossier naar voren zijn gekomen en nader ter zitting zijn toegelicht.
Eendaadse samenloopDe rechtbank is ten slotte van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1 en 2 er sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren immers een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt.
StraftoemetingDe rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd van 21 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en een proeftijd van twee jaar. De schorsing van de voorlopige hechtenis zal worden opgeheven bij einduitspraak, nu het strafvorderlijk belang van voortzetting van de voorlopige hechtenis dient te prevaleren boven de persoonlijke belangen van verdachte.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (te weten munitie en een wapen) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Daarnaast zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte (te weten een telefoon), aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47, 55, 63, 285 en 285a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
De eendaadse samenloop van
feit 1:het medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en
feit 2:het medeplegen van het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen;
feit 3:handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II;
feit 4:handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
-
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* munitie (kenmerk G2917605)
* wapen (kenmerk G2917608)
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:

* telefoon (kenmerk 760483)

Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 februari 2024.

Voetnoten

1.vgl. parket Hoge Raad, d.d. 10 mei 2022, ECLI:NL:PHR:2022:437
2.vgl. Hoge Raad 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504