In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 19 februari 2024, staat de intrekking van het recht op een nabestaandenuitkering van eiseres centraal. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had op 25 januari 2023 besloten om de nabestaandenuitkering van eiseres over de periode van mei 2020 tot en met augustus 2021 in te trekken en een bedrag van € 21.554,00 terug te vorderen. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat eiseres in die periode een gezamenlijke huishouding voerde met de heer [naam]. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.C. Haanappel, heeft hiertegen beroep aangetekend.
De rechtbank heeft de zaak op 25 januari 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van de Svb aanwezig waren. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, die stelde dat zij niet gedurende de gehele periode een gezamenlijke huishouding met de heer [naam] heeft gevoerd. De Svb had echter bewijs verzameld dat erop wees dat er wel degelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat de intrekking van de uitkering rechtvaardigde.
De rechtbank concludeert dat de Svb terecht heeft gehandeld door de uitkering in te trekken en het bedrag terug te vorderen. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.