Uitspraak
20 3290 ANW
PROCESVERLOOP
mr. I. Pieterse.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving sinds 1 juni 1993 een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de uitkering van appellante per 1 augustus 2018 ingetrokken, omdat zij van mening was dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met haar ex-partner. Dit werd gebaseerd op verklaringen van appellante tijdens een huisbezoek door handhavingsmedewerkers van de Svb. Appellante betwistte de juistheid van deze verklaring en stelde dat haar ex-partner niet op het uitkeringsadres verbleef.
De Raad heeft vastgesteld dat er uit de relatie van appellante met haar ex-partner twee kinderen zijn geboren en dat er geen geschil bestaat over het feit dat de ex-partner op het uitkeringsadres verbleef. De Raad oordeelde dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante en haar ex-partner van 1 augustus 2018 tot en met 4 juli 2019 een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak en de verklaringen van appellante, die niet ontkracht zijn door bewijs van haar kant. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellante is afgewezen.
De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De proceskosten zijn niet toegewezen.