ECLI:NL:RBZWB:2024:1164

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_1982
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering na schending medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, dat op 6 maart 2023 de intrekking van zijn bijstandsuitkering met ingang van 1 november 2022 heeft gehandhaafd. Eiser ontving sinds 1 oktober 2020 een bijstandsuitkering, maar werd op 22 juni 2022 door het college geconfronteerd met een fraudemelding. Eiser was niet verschenen op een uitnodiging voor een gesprek op 1 november 2022, wat leidde tot de opschorting van zijn uitkering. De rechtbank heeft op 5 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden door niet op het gesprek te verschijnen en geen relevante gegevens te overleggen. De rechtbank oordeelde dat het college terecht vraagtekens heeft gezet bij de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eiser, gezien zijn wisselende woonadressen en de melding van hasj in zijn woning. Eiser heeft niet aangetoond dat hij om medische redenen niet in staat was om te verschijnen op de gesprekken. De rechtbank concludeert dat het college bevoegd was om de bijstandsuitkering op te schorten en in te trekken, en dat het bestreden besluit in stand blijft.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks op 16 februari 2024, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving in de bijlage opgenomen, waaronder bepalingen uit de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1982 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.R. Wieleman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, college.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 maart 2023 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens het college mr. M. Niessen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college waarin de intrekking na opschorting van eisers bijstandsuitkering met ingang van
1 november 2022 is gehandhaafd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontvangt sinds 1 oktober 2020 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Op 22 juni 2022 heeft het college een fraudemelding ontvangen waarin stond dat op 16 december 2021 in de woning van eiser hasj is aangetroffen. Eiser is aangemerkt als verdachte en er zijn geen spullen in de woning aangetroffen waaruit zou kunnen worden vastgesteld dat het om een vaste woon- of verblijfplaats ging. Dit vormde aanleiding voor het college om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van eisers bijstandsuitkering.
Bij brief van 26 oktober 2022 is eiser door het college uitgenodigd voor een gesprek op
1 november 2022 in het kader van de beoordeling van de rechtmatige verstrekking van zijn bijstandsuitkering. Eiser is niet op dit gesprek verschenen.
Met het besluit van 1 november 2022 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser met ingang van die datum opgeschort, omdat eiser de medewerkingsplicht heeft geschonden door niet op het gesprek te verschijnen en de gevraagde gegevens niet te overleggen. Eiser is middels twee hersteltermijnen opnieuw door het college uitgenodigd voor een gesprek op 8 november 2022 respectievelijk
14 november 2022. Ook op deze gesprekken is eiser niet verschenen.
Met het besluit van 23 november 2022 (primair besluit II) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 1 november 2022 ingetrokken na opschorting en herzien over de periode van 18 juni 2022 tot en met 31 juli 2022
,omdat eiser de medewerkingsplicht heeft geschonden door niet op het rechtmatigheidsgesprek te verschijnen en zich hier niet voor heeft afgemeld
.
Eiser heeft op 30 november 2022 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Met het bestreden besluit van 6 maart 2023 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. Het college heeft met het bestreden besluit de intrekking na opschorting van eisers bijstandsuitkering vanaf 1 november 2022 gehandhaafd, omdat eiser de medewerkingsverplichting heeft geschonden. Het bestreden besluit is niet in strijd met het verbod op détournement de pouvoir, omdat terecht vraagtekens bij het recht op bijstand van eiser zijn gezet. Eiser is namelijk meerdere malen van (brief)adres gewijzigd en heeft verklaard in zijn auto of bij vrienden te slapen. Het was daarmee van belang om duidelijkheid over eisers woon- en verblijfsituatie te verkrijgen en dat hij in persoon zou verschijnen. Ook is niet aangetoond dat het college en de politie een afspraak hadden om eiser voor het gesprek aan te houden.
3.1
Verder is niet met objectieve en verifieerbare gegevens aangetoond dat eiser vanwege medische problematiek niet op het gesprek kon verschijnen. Doordat eiser niet is verschenen op het rechtmatigheidsgesprek van 1 november 2022 heeft hij de medewerkingsplicht geschonden en was eiser vanaf die datum in verzuim. Eiser heeft ook geen gehoor gegeven aan de uitnodigingen voor de gesprekken op 8 november 2022 en
14 november 2022 waardoor het verzuim niet is hersteld. Voorts kan eiser een verwijt worden gemaakt, omdat hij zijn gestelde medische problematiek niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. Het opvolgen van een advies van eisers ambulant begeleider dient voor zijn eigen rekening en risico te blijven.
Beroepsgronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college het verbod op détournement de pouvoir heeft geschonden. Het college heeft zijn bevoegdheid tot onderzoek gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven, namelijk de aanhouding van eiser voorafgaand aan het rechtmatigheidsgesprek. Het college is voorafgaand aan de uitnodiging voor het rechtmatigheidsgesprek bekend geraakt met het voorstel om eiser aan te houden. Nu de aanhouding van eiser bekend was bij het college, heeft het rechtmatigheidsgesprek het doel waarvoor de bestuursbevoegdheid uit artikel 53a van de Participatiewet is gegeven nooit kunnen bereiken. Het had op de weg van het college gelegen vast te leggen dat zij de onderzoeksbevoegdheid niet mogen inzetten om een ander doel te bereiken.
4.1
Het kan eiser niet verweten worden dat hij niet op het rechtmatigheidsgesprek van 1 november 2022 is verschenen, omdat hij zich voorafgaand aan het gesprek via e-mail bij het college heeft afgemeld. Daarnaast is in de reactie van het college op de e-mail niet verzocht om de medische situatie middels objectieve en verifieerbare bewijsstukken te onderbouwen. Subsidiair stelt eiser dat hem geen verwijt kan worden gemaakt, omdat hij kampt met angst- en paniekaanvallen en dit kenbaar heeft gemaakt aan het college.
4.2
Ten slotte is eiser van mening dat het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel is genomen. Eiser heeft zijn medewerkingsverplichting niet opzettelijk geschonden, maar was simpelweg niet in staat om bij het rechtmatigheidsonderzoek aanwezig te zijn. Het college heeft onvoldoende rekening gehouden met de psychische klachten van eiser en de nadelige financiële gevolgen van het intrekken van zijn bijstandsuitkering. In dit geval hoort het algemeen belang niet te prevaleren boven zijn schrijnende situatie.
Oordeel van de rechtbank
5. Allereerst merkt de rechtbank op dat eiser ter zitting zijn beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd is genomen met het evenredigheidsbeginsel heeft ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft geen verdere bespreking.
Détournement de pouvoir
6. Op grond van artikel 53a van de Participatiewet is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend. Daartoe is dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist.
6.1
Het standpunt van eiser dat het college met de uitnodiging (enkel) tot doel had om hem voor het gesprek aan te houden, kan niet worden gevolgd. De gedingstukken bieden geen aanknopingspunten voor deze conclusie. Integendeel, in het licht van het op pagina
4 van het rechtmatigheidsonderzoekrapport genoemde [1] is dit onaannemelijk.
Uit dit stuk blijkt volgens de rechtbank enkel dat de politie een voorstel deed en niet dat er een afspraak was om eiser aan te houden. Bovendien blijkt hieruit dat eiser (primair) is uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek aangaande zijn bijstandsuitkering. Het college had naar het oordeel van de rechtbank alle reden om eiser uit te nodigen voor een gesprek in het kader van het vaststellen van zijn woon- of verblijfplaats. Dat eiser niet is verschenen omdat hij vreesde voor zijn aanhouding, komt voor zijn rekening en risico. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Rechtmatige opschorting
7. Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet heeft het bijstandverlenend orgaan de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent. De verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover betrokkene niet binnen de hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
7.1
Niet in geschil is dat eiser de brief van 26 oktober 2022 waarin hij wordt opgeroepen voor een gesprek op 1 november 2022 en om enkele gegevens mee te nemen naar het gesprek, heeft ontvangen. Ook staat vast dat eiser niet is verschenen op het gesprek van 1 november 2022 en niet tijdig de gevraagde stukken (de huurovereenkomst en zijn geldige legitimatiebewijs) heeft verstrekt. De rechtbank stelt vast dat deze gegevens onmiskenbaar van belang zijn voor de verlening van bijstand. [2] Daarnaast heeft eiser zich wel afgemeld voor het gesprek van 1 november 2022, maar hij heeft zijn medische situatie niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd, zoals in de brief van 26 oktober 2022 staat vermeld. Dat het college in reactie op de e-mail van de gemachtigde van eiser hier niet (nogmaals) om heeft gevraagd, leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat het college op grond van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet bevoegd was tot opschorting van het recht op bijstand vanaf 1 november 2022.
7.2
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat eiser vanaf
1 november 2022 in verzuim was door de gevraagde stukken niet te overleggen en hem ter zake een verwijt kan worden gemaakt, zodat het recht op bijstand vanaf die datum kon worden opgeschort.
Rechtmatige intrekking
8. Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde medewerking te verlenen. Indien dit het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. [3]
8.1
Vaststaat dat eiser niet is verschenen op het rechtmatigheidsgesprek op
1 november 2022 en dat hij in zoverre zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden. Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn verzuim te herstellen. Hij is daartoe tweemaal opnieuw opgeroepen voor een gesprek op respectievelijk 8 november 2022 en
14 november 2022. Niet in geschil is dat eiser ook voor deze gesprekken niet is verschenen. De vraag die vervolgens nog voorligt is of eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit wel het geval, gelet op het volgende.
8.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Eiser heeft ter onderbouwing van de stelling dat hem geen verwijt treft een e-mail (van 31 oktober 2022) en een uitdraai van zijn Medisch Journaal bij de huisarts overgelegd. Uit de e-mail blijkt enkel dat eiser mede op advies van zijn ambulant begeleidster niet zal verschijnen op het rechtmatigheidsgesprek en ‘recentelijk’ te kampen heeft met paniek- en angstaanvallen. Stukken die aan deze stelling ten grondslag liggen heeft eiser echter niet overgelegd. Daarnaast volgt uit het Medisch Journaal dat eiser op 12 december 2022 contact heeft gehad met zijn huisarts waarin hij stelt last te hebben van paniek- en angstaanvallen. Uit deze gedingstukken volgt niet dat eiser vanwege zijn medische klachten ten tijde in geding niet in staat was om op de gesprekken te verschijnen. Evenmin volgt eruit dat eiser ten tijde in geding niet in staat was om hulp van derden in te roepen om hem hierbij te helpen. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser nog verklaard dat geen nadere medische stukken kunnen worden overgelegd. De beroepsgrond dat eiser geen verwijt treft, slaagt dus niet.
Conclusie
9. Uit hetgeen is overwogen volgt dat aan de voorwaarden van artikel 54, eerste en vierde lid, van de Participatiewet is voldaan en het college bevoegd was om het recht op bijstand van eiser op te schorten en vervolgens in te trekken. Wat eiser aanvoert levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking gebruik heeft kunnen maken. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 16 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:3
Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Participatiewet
Artikel 53a
1. Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.
2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:
hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 21, aanhef en onderdeel a, of artikel 22, aanhef en onderdeel a of dat op hem artikel 22a niet van toepassing is, dan wel dat er niet meer dan het door hem gestelde aantal kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;
de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind.
Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn woning binnen te treden.
3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 21, aanhef en onderdeel a, of artikel 22, aanhef en onderdeel a, of dat artikel 22a niet op hem van toepassing is, dan wel dat hij niet aantoont dat er niet meer dan het door hem gestelde aantal kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:
kent het college, onverminderd de toepassing van artikel 27, de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar 30% van de in artikel 22a, eerste lid, bedoelde norm;
wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 9, vierde lid, en 9a niet als alleenstaande ouder aangemerkt.
4. Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de bijstand op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden.
5. Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres. Artikel 40, derde lid, aanhef en onderdeel c, en vijfde lid, tweede zin, zijn van overeenkomstige toepassing.
6. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
7. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 54, eerste, tweede en vierde lid
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Voetnoten

1.Op pagina 4 staat het overleg tussen het college en de politie. In het stuk staat vermeld:
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:484.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 9 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2961, en 8 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4413.