ECLI:NL:CRVB:2015:4413
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na niet verschijnen op uitnodiging
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) na het niet verschijnen van de appellant op een uitnodiging voor een gesprek. Appellant ontving bijstand sinds 18 september 2008, maar op 26 juni 2014 werd in zijn woning een hennepkwekerij aangetroffen. Na deze ontdekking heeft de gemeente Arnhem appellant uitgenodigd voor een gesprek op 8 juli 2014, maar hij is niet verschenen. Het college heeft daarop de bijstand opgeschort en opnieuw een uitnodiging gestuurd voor 15 juli 2014, waarop appellant wederom niet is verschenen. Hierop heeft het college de bijstand per 8 juli 2014 ingetrokken, wat door appellant werd bestreden.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking ongegrond. Appellant stelde dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet verschijnen, omdat hij niet op de hoogte was van de uitnodigingen. De rechtbank oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de uitnodigingen te ontvangen of dat hij zijn post niet kon ophalen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was. De Raad concludeerde dat appellant geen feiten of omstandigheden had aangedragen die zijn verzuim konden rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB. De Raad benadrukte dat het niet verschijnen op de uitnodiging voor het gesprek een verwijtbaar verzuim was, en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 december 2015.