ECLI:NL:CRVB:2015:4413

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
14-7091 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na niet verschijnen op uitnodiging

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) na het niet verschijnen van de appellant op een uitnodiging voor een gesprek. Appellant ontving bijstand sinds 18 september 2008, maar op 26 juni 2014 werd in zijn woning een hennepkwekerij aangetroffen. Na deze ontdekking heeft de gemeente Arnhem appellant uitgenodigd voor een gesprek op 8 juli 2014, maar hij is niet verschenen. Het college heeft daarop de bijstand opgeschort en opnieuw een uitnodiging gestuurd voor 15 juli 2014, waarop appellant wederom niet is verschenen. Hierop heeft het college de bijstand per 8 juli 2014 ingetrokken, wat door appellant werd bestreden.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking ongegrond. Appellant stelde dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet verschijnen, omdat hij niet op de hoogte was van de uitnodigingen. De rechtbank oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de uitnodigingen te ontvangen of dat hij zijn post niet kon ophalen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was. De Raad concludeerde dat appellant geen feiten of omstandigheden had aangedragen die zijn verzuim konden rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB. De Raad benadrukte dat het niet verschijnen op de uitnodiging voor het gesprek een verwijtbaar verzuim was, en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 december 2015.

Uitspraak

14/7091 WWB
Datum uitspraak: 8 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
28 november 2014, 14/5431 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. D. Coskun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2015. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.P. Servais.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), laatstelijk sinds 18 september 2008. Op 26 juni 2014 heeft de politie in de woning van appellant een hennepkwekerij aangetroffen. Sociaal rechercheurs van de gemeente Arnhem hebben direct na de politie de woning van appellant, waar appellant zelf niet aanwezig was, betreden en de situatie in ogenschouw genomen. Zij hebben voor appellant een brief achtergelaten in de woning. Deze behelsde een uitnodiging voor een gesprek op 8 juli 2014 en een opdracht daarbij bepaalde gegevens mee te nemen. Appellant heeft op deze uitnodiging niet gereageerd.
1.2.
Vervolgens heeft het college bij besluit van 8 juli 2014 de bijstand met ingang van diezelfde datum opgeschort en appellant opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, nu op 15 juli 2014. Ook op die uitnodiging is appellant niet verschenen.
1.3.
Naar aanleiding daarvan heeft het college de bijstand bij besluit van 15 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 juli 2014 (bestreden besluit), met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken met ingang van 8 juli 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog van appellant dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het niet verschijnen op de uitnodigingen met medeneming van de opgevraagde gegevens niet. Appellant heeft het college niet op de hoogte gesteld van zijn verblijf op een ander adres dan bij het college bekend was en niet is gebleken dat hij zijn post niet kon ophalen en geen voorzieningen kon treffen voor zijn post. Appellant heeft het door hem gestelde geheugenverlies niet met stukken onderbouwd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij de aangetroffen hennepkwekerij en daaruit geen inkomsten heeft gehad. Verder heeft appellant gesteld dat hij gezien zijn psychische situatie niet in staat is een administratie te voeren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Artikel 54, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4.2.
Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.3.
Zoals de rechtbank heeft vastgesteld, heeft appellant tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand, ingaande 8 juli 2014, op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.4.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.5.
Dat appellant geen betrokkenheid had bij de hennepkwekerij en niet in staat was een administratie te voeren, zoals hij heeft aangevoerd, is gezien het hiervoor weergegeven toetsingskader niet van belang voor de vraag of het college bevoegd was tot intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB. Het gaat erom of appellant een verwijt kan worden gemaakt van het niet verschijnen op het gesprek van 15 juli 2014 met medeneming van de gevraagde gegevens.
4.6.
Appellant heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die leiden tot het oordeel dat hem van het verzuim geen verwijt kan worden gemaakt. Appellant heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd of redenen vermeld waarom de rechtbank op dit punt tot een ander oordeel had moeten komen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) J.L. Meijer

HD