ECLI:NL:CRVB:2014:2961

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
13-2300 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet verschijnen op gesprek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante ontving sinds 10 juli 2007 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In februari 2012 heeft zij haar klantmanager geïnformeerd over haar verblijf bij haar partner in Amsterdam. De klantmanager heeft haar verzocht om een formulier in te vullen en terug te sturen, maar de appellante heeft dit niet tijdig gedaan. Op 27 april 2012 is appellante uitgenodigd voor een gesprek op 7 mei 2012, maar zij is zonder bericht niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft daarop de bijstand opgeschort en appellante opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 11 mei 2012, waar zij wederom niet op is verschenen. Hierop heeft het dagelijks bestuur de bijstand met ingang van 7 mei 2012 ingetrokken.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de uitnodigingen voor de gesprekken ten onrechte naar haar uitkeringsadres zijn gestuurd, terwijl zij op een ander adres verbleef. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting en dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad oordeelde dat appellante verweten kan worden dat zij niet op het gesprek is verschenen en dat het dagelijks bestuur in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, met verbetering van gronden.

Uitspraak

13/2300 WWB
Datum uitspraak: 9 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 maart 2013, 12/1183 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de ISD Noordoost (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2014. Appellante is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door K.J. Hoiting.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 10 juli 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij e-mailbericht van 3 februari 2012 heeft appellante haar klantmanager bij de ISD Noordoost (klantmanager) verzocht om informatie over (proef)samenwonen. Bij e-mailbericht van 21 maart 2012 heeft appellante haar klantmanager meegedeeld dat zij vanwege haar medische situatie sinds een week bij haar partner in Amsterdam verblijft. Bij e-mailbericht van 22 maart 2012 heeft de klantmanager aan appellante meegedeeld dat naar het door haar opgegeven adres in Amsterdam een formulier wordt gezonden met betrekking tot haar verblijf buiten de gemeente, met het verzoek dit formulier in te vullen en aan de klantmanager te retourneren. Tevens heeft de klantmanager appellante verzocht om na terugkeer contact met haar op te nemen om een afspraak te plannen. De klantmanager heeft op enig moment het door appellante ingevulde formulier ontvangen, maar daarop was de einddatum van het verblijf in Amsterdam niet ingevuld. Het formulier is vervolgens opnieuw naar appellante gezonden met het verzoek alsnog de einddatum in te vullen.
1.3.
Bij brief van 27 april 2012, gezonden naar het adres van appellante, is appellante in het kader van een heronderzoek naar het recht op bijstand uitgenodigd voor een gesprek op
7 mei 2012 met haar klantmanager. In de uitnodiging is appellante gevraagd het aan haar retour gezonden formulier ‘toestemming vakantie’ mee te nemen naar dit gesprek. Appellante is zonder bericht niet op het gesprek verschenen.
1.4.
Bij besluit van 7 mei 2012, gezonden aan het adres van appellante, heeft het dagelijks bestuur het recht op bijstand met ingang van 7 mei 2012 opgeschort op de grond dat zij niet aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan. Bij dat besluit heeft het dagelijks bestuur appellante tevens uitgenodigd voor een gesprek op 11 mei 2012 en haar meegedeeld dat haar uitkering wordt ingetrokken als zij ook deze afspraak niet nakomt. Appellante is zonder bericht niet op het gesprek verschenen.
1.5.
Bij besluit van 11 mei 2012 heeft het dagelijks bestuur de bijstand met ingang van
7 mei 2012 ingetrokken op de grond dat appellante niet heeft gereageerd op de geboden hersteltermijn om op 11 mei 2012 te verschijnen op een gesprek.
1.6.
Bij besluit van 9 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, samengevat, aangevoerd dat het dagelijks bestuur de uitnodigingen voor de gesprekken op
7
en 11 mei 2012 ten onrechte naar het uitkeringsadres heeft gezonden. Appellante heeft gemeld op welk adres in Amsterdam zij verbleef. Zij heeft op dat adres ook post van de ISD Noordoost ontvangen, zodat zij er vanuit mocht gaan dat het adres in Amsterdam bij het dagelijks bestuur bekend was. Het dagelijks bestuur heeft niet laten weten dat het formulier met betrekking tot haar verblijf in Amsterdam de tweede keer niet was ontvangen. Haar broer heeft voor haar post gezorgd, maar kon dit vanwege zijn gezondheid niet frequent doen, waardoor appellante de post veel later van hem kreeg doorgestuurd. Appellante was daardoor niet tijdig op de hoogte van de uitnodigingen, wat haar niet kan worden verweten. Het is onredelijk dat de bijstand is ingetrokken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt eerst, gelet op het bepaalde in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ambtshalve vast dat de rechtbank in beroep een oordeel heeft gegeven over de vraag of het dagelijks bestuur bevoegd was met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstand in te trekken. Het bestreden besluit berust echter niet op deze bevoegdheidsgrondslag, maar op artikel 54, vierde lid, van de WWB. De Raad zal beoordelen of het bestreden besluit op de grondslag waarop het dagelijks bestuur dat besluit heeft gebaseerd in rechte stand houdt.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het dagelijks bestuur op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in dit geval bevoegd was tot intrekking van de aan appellante verleende bijstand, staat in de eerste plaats ter beoordeling of appellante verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde medewerking te verlenen. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of appellante hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Bij het opschortingsbesluit heeft het dagelijks bestuur appellante de gelegenheid gegeven het verzuim te herstellen door op 11 mei 2012 op gesprek te komen. Vaststaat dat appellante aan de uitnodiging voor dat gesprek geen gehoor heeft gegeven.
4.4.
Appellante heeft gemeld dat zij buiten de gemeente [woonplaats] op een adres in Amsterdam verbleef in verband met een hernia en dat niet bekend was wanneer zij weer terug zou keren naar het uitkeringsadres. Dat appellante, nadat zij dat retour had ontvangen een einddatum heeft ingevuld op het formulier en het voor de tweede keer naar de klantmanager heeft opgestuurd, kan niet worden vastgesteld, nu zij dit formulier niet aangetekend heeft verzonden. De klantmanager stelt het formulier niet te hebben ontvangen. Daardoor bestond bij het dagelijks bestuur onduidelijkheid over de duur en einddatum van het verblijf van appellante buiten de gemeente en een gesprek was de aangewezen wijze om inzicht te verkrijgen in de woonsituatie van appellante. Het dagelijks bestuur heeft de uitnodigingen hiervoor terecht naar het uitkeringsadres gezonden. Daarbij is van belang dat het adres in Amsterdam een tijdelijk adres was, waarvan onbekend was hoe lang appellante daar zou verblijven. Dat de broer van appellante haar post vertraagd aan haar doorstuurde, dient voor haar rekening te komen. Appellante kan derhalve worden verweten dat zij niet op het gesprek op 11 mei 2012 is verschenen.
4.5.
Het dagelijks bestuur was daarom bevoegd om de bijstand van appellante met ingang van 7 mei 2012 in te trekken. In wat appellante heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) P.C. de Wit

HD