In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden 4 km per uur te hard op een weg buiten de bebouwde kom in Tilburg op 17 februari 2021. Betrokkene had tegen de boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 26 januari 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
Betrokkene voerde aan dat het voertuig op basis van een leaseovereenkomst door een ander werd gebruikt, maar heeft dit niet voldoende onderbouwd met bewijsstukken. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht aan betrokkene als kentekenhouder was opgelegd, omdat betrokkene niet kon aantonen dat hij niet de bestuurder was ten tijde van de overtreding. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Daarom heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen.
De uiteindelijke beslissing was dat de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond verklaarde, de boete matigde tot € 18,75 plus administratiekosten, en de officier van justitie opdroeg om een te veel betaald bedrag van € 6,25 aan betrokkene terug te betalen. Betrokkene heeft het recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.