Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
overschrijding maximumsnelheid binnen bebouwde kom, met 6 km/h op de Ringbaan Oost (kruising Caspar Houbenstraat) te Tilburg op 21 maart 2020 om 08:15 uur.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen wegens het overschrijden van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom met 6 km/h op de Ringbaan Oost in Tilburg op 21 maart 2020. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde omdat het te laat was ingediend. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 26 januari 2024 was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter overwoog dat de termijn voor het instellen van beroep bij de officier van justitie, die zes weken bedraagt volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, was overschreden. De officier van justitie had het beroepschrift pas op 29 juli 2020 ontvangen, terwijl de termijn op 13 mei 2020 eindigde. De kantonrechter oordeelde dat betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan hem kon worden toegerekend, waardoor het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond was.
Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn van berechting, zoals bedoeld in artikel 6, lid 1 van het EVRM, was overschreden. De procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter had langer dan twee jaar geduurd, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn met 1 jaar en 10 maanden. Gezien deze overschrijding besloot de kantonrechter de boete te matigen met 25%. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de boete werd vastgesteld op € 32,25, plus € 9,- administratiekosten. Tevens werd bepaald dat een bedrag van € 10,75 dat betrokkene te veel had betaald als zekerheidstelling, aan hem moest worden terugbetaald.