In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het op de weg laten staan van een voertuig op een wijze die gevaar of hinder voor het verkeer kon veroorzaken. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was de gemachtigde van betrokkene, mr. L.A.C. Cools, niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden, zoals blijkt uit de verklaring van de verbalisant en de bijgevoegde foto’s. Betrokkene had aangevoerd dat hij stelselmatig door de politie werd gecontroleerd, maar de kantonrechter vond geen aanleiding om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen. Wel heeft de kantonrechter geconstateerd dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, aangezien de boete op 19 maart 2020 was opgelegd en de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter samen langer dan twee jaar had geduurd.
Hierdoor heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. Daarnaast is de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 749,50 bedragen. De beslissing van de officier van justitie is vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking is gedeeltelijk gegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.