In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder, de Belastingdienst/Toeslagen, volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek van 1 december 2022 om herbeoordeling van zijn situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser op 12 december 2023 verweerder in gebreke heeft gesteld. Aangezien er na de ingebrekestelling geen besluit is genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder alsnog binnen een bepaalde termijn moet beslissen.
De rechtbank legt verweerder een termijn op van tien weken na verzending van de uitspraak om een vooraankondiging aan eiser te verzenden. Dit is in lijn met de verzoeken van verweerder om aan te sluiten bij eerdere uitspraken van de Raad van State. De rechtbank benadrukt dat de termijn recht moet doen aan de mogelijkheden van verweerder om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang van eiser om tijdig een beslissing te ontvangen. Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat verweerder de termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden en dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, en openbaar gemaakt op 22 februari 2024.