Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
(negatief)
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, evenals een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, die door de inspecteur gedeeltelijk gegrond werden verklaard, maar de rechtbank moest nu beoordelen of belanghebbende recht had op de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, waarbij het urencriterium centraal stond.
De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet voldoet aan het urencriterium, dat vereist is voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. Belanghebbende had in totaal 833 uren aan haar onderneming besteed, terwijl minimaal 1.225 uren vereist zijn. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslagen terecht heeft vastgesteld en dat het belastbaar inkomen en het bijdrage-inkomen niet te hoog zijn vastgesteld.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden met ongeveer drie maanden en kent een schadevergoeding van € 500 toe. De beroepen worden ongegrond verklaard, maar het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen. De rechtbank bepaalt ook dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.