ECLI:NL:RBZWB:2024:1018
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de kostenvergoeding in verband met een bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de hoogte van de kostenvergoeding die aan belanghebbende is toegekend na een gegrond bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2017. De inspecteur had bij uitspraak op bezwaar op 2 februari 2023 een kostenvergoeding van € 592 toegekend, na correctie van een eerdere vergissing. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de hoogte van de toegekende kostenvergoeding ter discussie staat.
De rechtbank heeft de zaak op 9 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de kostenvergoeding niet te laag is vastgesteld en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. De rechtbank legt uit dat de wegingsfactor voor de kostenvergoeding wordt bepaald door de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. In dit geval is de rechtbank van mening dat de zaak gemiddeld van aard is, wat betekent dat de toegepaste wegingsfactor van 1 gerechtvaardigd is. De rechtbank concludeert dat er geen duidelijke gronden zijn om van deze gemiddelde wegingsfactor af te wijken.
Uiteindelijk blijft de aan belanghebbende toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase in stand, en krijgt zij geen terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter J.H. Bogert en openbaar gemaakt op 20 februari 2024.