ECLI:NL:RBZWB:2023:992

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de aanwijzing van parkeervakken voor elektrische voertuigen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van 23 februari 2022 beoordeeld. Dit besluit betreft de aanwijzing van twee parkeervakken in de [straatnaam] als parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen, door het plaatsen van verkeersbord E8 uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die bezwaar heeft gemaakt tegen de parkeerdruk en de gevolgen voor het laden en lossen van caravans en campers. Eiser stelt dat de laadpalen een risico vormen voor spelende kinderen en niet passen binnen het straatbeeld.

De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de parkeerplaatsen aan te wijzen. De rechtbank oordeelt dat het college de belangen van verkeersveiligheid en het gebruik van elektrische voertuigen voldoende heeft afgewogen. Eiser is niet benadeeld door het gebrek in de hoorplicht, aangezien hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn gronden kenbaar te maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2016 WET
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen
[naam eiser], uit [plaatsnaam] eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 23 februari 2022 (bestreden besluit) over de aanwijzing van twee parkeervlakken in de [straatnaam] als parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen door het plaatsen van het verkeersbord E8 uit bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990).
1.1. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het college mr. J. van den Berg.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de aanwijzing van twee parkeervakken in de [straatnaam] als parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2. De rechtbank gaat uit van de volgende in geding van belang zijnde feiten en omstandigheden:
Eiser is woonachtig aan de [straatnaam] [huisnummer eiser].
Het college heeft in het primaire besluit 17 locaties aangewezen als parkeerplaats voor het opladen van elektrische voertuigen door het plaatsen van het parkeerbord E8 uit bijlage I van het RVV 1990. Eén locatie hiervan betreft twee parkeervakken ter hoogte van [straatnaam] [huisnummer]. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 9 januari 2020. Het college is met het bestreden besluit gebleven bij het primair besluit.

4.Hoorplicht

4.1
De rechtbank is van oordeel dat het college ten onrechte de procedure zoals omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft gevolgd. Het college heeft het bezwaarschrift van eiser ten onrechte opgevat als zienswijze. Hierdoor is eiser in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb niet gehoord. Dit heeft het college erkend.
4.2
De rechtbank merkt dit aan als een gebrek maar is van oordeel dat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser voldoende in de gelegenheid is geweest om zowel in de bestuurlijke (voor)procedure als in beroep zijn gronden kenbaar te maken. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek van het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.

5.Verkeersbesluit

5.1
Eiser heeft betoogd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het aanwijzen als parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen. Eiser voert ten aanzien van het bestreden besluit aan dat de parkeerdruk in de straat op dit moment al hoog is, maar door het bestreden besluit nog hoger zal worden. Het bestreden besluit levert daarnaast een praktische beperking op bij het laden en lossen van caravans en campers bij de woningen die grenzen aan de aangewezen parkeervakken. Eiser voert verder aan dat de laadpalen die geplaatst zullen worden bij de parkeervakken een risico opleveren voor spelende kinderen, een verhoogd brandgevaar veroorzaken en niet passen binnen het straatbeeld van de [straatnaam].
5.2
Het college voert aan dat gelet op de groei van het bezit en het gebruik van elektrische voertuigen het wenselijk is, zo niet noodzakelijk, dat op openbare locaties voldoende mogelijkheden aanwezig zijn om deze elektrische voertuigen op te laden. De parkeerdruk in de [straatnaam] en omliggende straten komt niet in een kritische bezettingsgraad terecht door het bestreden besluit. De bewoners die hun caravan of camper willen laden en lossen kunnen niet op de aangewezen vakken voor elektrische voertuigen parkeren. Daarnaast leveren de laadpalen geen groot brandgevaar op en geen risico voor spelende kinderen. Het straatbeeld zal door het bestreden besluit niet veranderen.
5.3
Op grond van artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
5.4
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft geoordeeld dat een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe komt bij de uitleg in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1992 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dient te worden betrokken, dient het bestuursorgaan die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor één of meer belanghebbende nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. [1]
5.5
De Afdeling heeft voorts geoordeeld dat daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. [2]
5.6
Het college heeft in het primair besluit gemotiveerd dat het verkeersbesluit is genomen uit het oogpunt van het verzekeren van de veiligheid op de wegen, het beschermen van de aanwonenden, weggebruikers en passagiers en het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade.
5.7
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid over heeft kunnen gaan tot het aanwijzen van de parkeerplaatsen ter hoogte van [straatnaam] [huisnummer] als parkeerplaatsen voor elektrische voertuigen, door het plaatsen van het verkeersbord E8 uit bijlage I van het RVV 1990. Het college heeft locatie getoetst op verkeersveiligheid en heeft de locatie getoetst aan het laadpalenbeleid dat het college voert. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat door de aanwijzing van de parkeerplaatsen de parkeerdruk dusdanig toeneemt en dat een onevenredige belemmering ontstaat voor personen met campers en caravans, dat het college niet in redelijkheid kon overgaan tot het nemen van het verkeersbesluit. De rechtbank is van oordeel dat de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het college heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
5.8
Voor zover eiser heeft betoogd dat dat de laadpalen een risico opleveren voor spelende kinderen, een verhoogd brandgevaar veroorzaken en niet passen binnen het straatbeeld, is de rechtbank van oordeel dat deze argumenten - overigens nog los van het relativiteitsvereiste en de omstandigheid dat eiser alleen voor zijn eigen belang kan opkomen - buiten het hier geldende toetsingskader vallen. Het verkeersbesluit is genomen voor het aanwijzen van de parkeervakken als parkeerplaatsen voor elektrische voertuigen. Het plaatsen van de laadpalen is geen onderdeel van het verkeersbesluit en de gevolgen van het plaatsen van de laadpalen heeft het college in redelijkheid niet bij het bestreden besluit meegewogen.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college redelijkerwijs heeft kunnen overgegaan tot aanwijzing van de parkeerplaatsen als parkeerplaatsen voor elektrische voertuigen. Wel is er gelet op overweging 4.2 aanleiding om te bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 10 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wegenverkeerswet 1994 (Wvw)
Artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
het verzekeren van de veiligheid op de weg;
het beschermen van weggebruikers en passagiers;
het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Artikel 18, eerste lid, van de Wvw
Verkeersbesluiten worden genomen:
voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister;
voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten;
voor zover zij betreffen het verkeer onder beheer van een waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur;
voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door burgemeester en wethouders, of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie.
Artikel 15 van de Wvw
1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)
Artikel 12, onder a, onder I, van de BABW
Door plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit: de volgende borden: de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, uitgezonderd de borden C22 en E9, alsmede de borden E4, E12 en E13 tenzij onder deze verkeersborden een onderbord als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel d, wordt aangebracht, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid.
Artikel 18 van de BABW
In een verkeersbesluit worden de aard en de omvang van de maatregelen aangegeven.
Artikel 21 van de BABW
De motivering van het verkeersbesluit vermeld in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Artikel 24 van de BABW
Verkeersbesluiten worden genomen na overleg met de korpschef.
Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)
Bord E8 uit bijlage I bij de RVV 1990
Parkeergelegenheid alleen bestemd voor de voertuigcategorie of groep voertuigen die op het bord is aangegeven

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3606.
2.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:257.