ECLI:NL:RVS:2022:257

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
202101341/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.TH. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit tot aanwijzing van betaalde parkeerplaatsen in Naarden

In deze zaak gaat het om een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren, waarbij zes parkeerplaatsen op het plein aan de Burgemeester van Hasseltlaan en de Pater Wijnterlaan in Naarden zijn aangewezen als betaalde parkeerplaatsen. Dit besluit, dat op 11 januari 2018 is genomen en op 17 januari 2018 is gepubliceerd, heeft geleid tot bezwaar van de vergunninghouders [appellant A] en [appellant B], die tegenover het plein wonen. Het college heeft hun bezwaar ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot een rechtszaak. De rechtbank Gelderland heeft op 25 januari 2021 het beroep van [appellant A] en [appellant B] ongegrond verklaard, maar zij hebben hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 26 januari 2022 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de parkeerdruk in de omgeving en de gevolgen van het verkeersbesluit. De rechtbank had eerder vastgesteld dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de parkeerdruk en alternatieven voor het invoeren van betaald parkeren niet had overwogen. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het college van 3 juli 2019 vernietigd. Het college moet nu een nieuw besluit op bezwaar nemen, waarbij het rekening moet houden met de overwegingen van de Raad van State.

Uitspraak

202101341/1/A2.
Datum uitspraak: 26 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Naarden, gemeente Gooise Meren,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 januari 2021 in zaak nr. 19/4040 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren.
Procesverloop
Bij verkeersbesluit van 11 januari 2018 heeft het college zes parkeerplaatsen aangewezen als betaalde parkeerplaatsen.
Bij besluit van 3 juli 2019 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2021, waar [appellant A] en [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Verbeek en J. Jobse, zijn verschenen. Ook zijn ter zitting [partij A] en [partij B] (hierna tezamen: [partij]), vertegenwoordigd door mr. E.C.H. Cuijpers, advocaat te Bussum, als partijen gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het college heeft bij het verkeersbesluit van 11 januari 2018, gepubliceerd op 17 januari 2018 (Stcrt. 2018, nr. 3042) zes parkeerplaatsen op het plein op de hoek van de Burgemeester van Hasseltlaan en de Pater Wijnterlaan in Naarden aangewezen als betaalde parkeerplaatsen. Het betaald parkeren geldt van maandag tot en met zaterdag van 9.00 tot 18.00 uur. Volgens het besluit zijn de betaalde parkeerplaatsen gewenst voor bezoekers van [partij B]. Vergunninghouders kunnen door het verkeersbesluit van maandag tot en met zaterdag van 9.00 tot 18.00 uur niet meer gratis parkeren op de zes parkeerplaatsen.
1.1.    [appellant A] en [appellant B] wonen tegenover het plein en zijn vergunninghouders. Zij hebben tegen het verkeersbesluit bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft het college bij besluit van 9 juli 2018 ongegrond verklaard. [appellant A] en [appellant B] hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.2.    Bij uitspraak van 12 maart 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1030, heeft de rechtbank overwogen dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de parkeerdruk in de buurt en de gevolgen van het verkeerbesluit. Het college heeft op de zitting toegelicht dat in juni 2018 een parkeerdrukmeting is uitgevoerd. Uit dat onderzoek is gebleken dat bij de aangewezen plaatsen voor betaald parkeren de bezettingsgraad gemiddeld 50% is. Het is niet zorgvuldig dat het college deze parkeerdrukmeting niet heeft meegenomen bij de beoordeling van het bezwaarschrift van [appellant A] en [appellant B].
Ook heeft het college volgens de rechtbank onvoldoende gekeken naar alternatieven voor het invoeren van betaald parkeren. In het besluit ‘Harmonisatie parkeervergunningen’ is een aantal mogelijkheden genoemd. Het verstrekken van dagvergunningen aan klanten van de fysiotherapiepraktijk is zo’n mogelijkheid. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van dit alternatief. Onvoldoende is de motivering dat de fysiotherapiepraktijk geen balie heeft om dagvergunningen af te geven.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 juli 2018 vernietigd en het college opgedragen om opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen.
1.3.    Bij het besluit van 3 juli 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] opnieuw ongegrond verklaard. Zij hebben hiertegen beroep ingesteld.
Oordeel van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft vastgesteld dat het college aan het besluit van 3 juli 2019 de resultaten van de parkeerdrukmeting door Dufec Dataverzameling & Verwerking (hierna: Dufec), neergelegd in het rapport ‘Parkeeronderzoek de Gooise Meren 2018’, ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft overwogen dat die resultaten voldoende representatief zijn voor de parkeerdruk in de directe omgeving van de woningen van [appellant A] en [appellant B]. Het college heeft dan ook voldoende onderzoek gedaan naar de parkeerdruk in de buurt en de gevolgen van het verkeersbesluit, zodat op dit punt is voldaan aan de opdracht van de rechtbank.
2.1.    Ook heeft de rechtbank overwogen dat het college het aantal voor betaald parkeren aangewezen plaatsen voldoende heeft gemotiveerd. Voor zover het betoog van [appellant A] en [appellant B] zo moet worden opgevat dat het verkeersbesluit innerlijk tegenstrijdig is, omdat enerzijds wordt gesteld dat zes parkeerplaatsen worden aangewezen en anderzijds een strook is aangewezen waar zeven auto’s kunnen staan, kunnen zij daarin niet worden gevolgd. Zeker bij een medische praktijk zoals de fysiotherapiepraktijk, is het niet onredelijk om er rekening mee te houden dat één plaats gebruikt kan worden voor gehandicaptenparkeren. In dat geval kunnen er op de strook zes auto’s staan.
2.2.    Bij de belangenafweging is volgens de rechtbank van belang of voor [appellant A] en [appellant B] voldoende parkeergelegenheid overblijft. Het college heeft onder verwijzing naar de parkeerdrukcijfers voldoende gemotiveerd dat de parkeerdruk in de omliggende straten niet onevenredig hoog is en dat [appellant A] en [appellant B] door de gevolgen van het besluit daarom niet onevenredig worden benadeeld. Het college heeft ook van belang mogen achten dat de plaatsen voor het betaald parkeren tussen 18:00 en 9:00 uur vrij te gebruiken zijn.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college in het bestreden besluit niet alleen heeft gesteld dat in de fysiotherapiepraktijk een balie ontbreekt, maar ook dat de aard van de werkzaamheden van de behandelaars niet toestaat dat de behandeling wordt gestaakt om mensen te ontvangen en dat de invoering van de bonnenboekjes extra kosten met zich zou brengen voor onder meer een aanvullende administratie. Op grond van deze motivering heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bonnenboekjes geen goed werkbaar alternatief zijn voor het aanwijzen van de parkeerplaatsen voor betaald parkeren.
2.3.    [appellant A] en [appellant B] hebben in beroep aangevoerd dat het verkeersbesluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat in de Lambertus Hortensiuslaan de blauwe zone wel is gehandhaafd en voor het gebied rond de fysiotherapiepraktijk waar voorheen ook een blauwe zone gold niet. De rechtbank heeft overwogen dat het college voldoende duidelijk heeft gemaakt dat geen sprake is van gelijke gevallen en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel daarom faalt.
Wettelijk kader en toetsingskader
3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3761) komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994)  genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Hoger beroep en beoordeling ervan
Zes of zeven parkeerplaatsen?
5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in het verkeersbesluit een strook voor zes à zeven plaatsen heeft aangewezen voor betaald parkeren en dat het redelijk is dat er rekening mee wordt gehouden dat één plaats gebruikt kan worden voor gehandicaptenparkeren. Het gaat niet om een strook, maar alleen om zes parkeerplaatsen op de rechterstrook op het plein. Het college heeft geen van die plaatsen aangemerkt als gehandicaptenparkeerplaats. De rechterstrook is 18,30 meter breed. NEN norm 2443, 2000 hanteert voor één parkeerplek een standaardbreedte van 2,40 meter. Voor de fysiotherapiepraktijk is dus (6 x 2,40) 14,40 meter gereserveerd. Dit betekent dat er 3,90 meter overblijft. Dit is meer dan voldoende voor een zevende parkeerplaats. Zelfs indien een van de zes plaatsen een gehandicaptenparkeerplaats zou zijn dan blijft er nog voldoende ruimte over voor een zevende parkeerplaats. Het probleem is volgens [appellant A] en [appellant B] dat niet duidelijk is waar de zes aangewezen plaatsen zich bevinden op de rechterstrook, omdat het college weigert deze af te bakenen bijvoorbeeld door belijning.
5.1.    Volgens de bewoordingen van het verkeersbesluit worden daarbij zes parkeerplaatsen op de kop van de Burgemeester van Hasseltlaan en de Pater Wijnterlaan in Naarden aangewezen voor betaald parkeren. Als bijlage bij dit besluit is een plattegrond met een foto van het plein gevoegd. Daaruit blijkt dat de strook aan de rechterzijde van het plein is aangewezen als strook waar het verbod geldt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aldus niet onduidelijk is dat op die strook betaald parkeren geldt en aan de linkerzijde niet. Op de zitting van de Afdeling is vastgesteld dat niet in geschil is dat op die strook bij toepassing van de NEN-normen ruimschoots ruimte is voor zeven parkeerplaatsen en dat het college op die strook geen gehandicaptenparkeerplaatsen heeft aangewezen. Niet in geschil is voorts dat belijning ter plaatse ontbreekt. Nu het aantal aan te wijzen parkeerplaatsen wordt bepaald aan de hand van de "Richtlijnen voor parkeernormen" (zie de volgende overweging) en het college bij het verkeersbesluit zes parkeerplaatsen heeft aangewezen voor betaald parkeren, terwijl de in de bijlage aangewezen strook ruimte biedt voor zeven parkeerplaatsen, is het verkeersbesluit op dit punt tegenstrijdig.
Het betoog slaagt.
Belangenafweging - motivering zes parkeerplaatsen
6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het aantal aangewezen parkeerplaatsen voldoende heeft gemotiveerd. Gelet op de rechtbankuitspraak van 12 maart 2019 had het college daarbij moeten betrekken dat de bezettingsgraad maar 50% is. Het plein grenst aan een gebied waar vrij parkeren mogelijk is. Op de website van de compagnon van de fysiotherapeut wordt hierop ook gewezen. Bezoekers van de praktijk parkeren daar dan ook veelvuldig. De belangenafweging valt dus wel erg makkelijk in het voordeel van de fysiotherapeut uit. Hij krijgt de beschikking over zeven gereserveerde parkeerplaatsen en nog drie bedrijfsvergunningen voor zijn auto en die van zijn personeel. Van het totaal van de 35 gewone plaatsen rondom de praktijk heeft deze er tien tot haar beschikking, of wel ruim 30%.
[appellant A] en [appellant B] zijn ook ingegaan op de geschiedenis van de totstandkoming van het verkeersbesluit. Na een voorstel van het college om een parkeermeter met zes plaatsen voor de deur te plaatsen heeft de fysiotherapeut het voorstel gedaan om zes plaatsen op het pleintje te reserveren voor betaald parkeren. Hierbij is de buurt niet betrokken en niet over geïnformeerd. De belangen van de buurtbewoners zijn niet onderzocht en meegewogen.
6.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college het aantal van zes parkeerplaatsen voor betaald parkeren voldoende heeft gemotiveerd. Het college heeft dat aantal gebaseerd op de normen neergelegd in de ‘Richtlijnen voor parkeernormen’ vastgesteld op 19 februari 2019, wat de gemeentelijke invulling is van de landelijke richtlijnen opgesteld door het CROW. In het besluit van 3 juli 2019 is vermeld dat uit de parkeerdrukmeting van Dufec blijkt dat het plein in 2018 het drukst bezocht werd in de ochtenden. Er is dan een bezetting van 67%. Op de zitting heeft het college toegelicht dat het metingen betreffen op een bepaald moment en dat het op een druk moment vol kan zijn. De metingen geven volgens het college alleen aan dat er voldoende absorptievermogen is. Weliswaar kunnen bezoekers van de praktijk volgens het college ook parkeren in de zone voor vrij parkeren, maar de meeste bezoekers komen naar de praktijk omdat zij fysiek iets mankeren. Een normale loopafstand kan dan te ver zijn. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellant A] en [appellant B] niet in hun belangen worden geschaad. De zes parkeerplaatsen zijn immers dagelijks tussen 18:00 en 9:00 uur vrij te gebruiken en uit de parkeerdrukmeting blijkt dat [appellant A] en [appellant B] voldoende parkeergelegenheid hebben binnen een redelijke afstand van 100 meter van hun woning. De parkeerplaatsen voor vergunninghouders bevinden zich op 40 meter afstand van hun woning. Op de zitting hebben [appellant A] en [appellant B] toegelicht dat er op zich ruimte is in de buurt om te parkeren, maar dat zij vooral op de zaterdag moeite hebben om een parkeerplaats te vinden.
6.2.    Gelet op het voorgaande en het onder 4. weergegeven toetsingskader, heeft het college in redelijkheid zes parkeerplaatsen kunnen aanwijzen voor betaald parkeren. Hierbij heeft het college de belangen van [appellant A] en [appellant B] betrokken. Het voor hen nadelige gevolg dat zij vooral op de zaterdag moeite hebben om een parkeerplaats te vinden, is niet onevenredig in verhouding tot de met het verkeersbesluit te dienen doel, namelijk het bieden van parkeermogelijkheden aan de bezoekers van de fysiotherapiepraktijk.
Het betoog faalt.
Belangenafweging - bonnenboekjes met dagvergunningen als alternatief
7.       Anders dan in rechtsoverweging 7.5 van de aangevallen uitspraak is vermeld, heeft het college volgens [appellant A] en [appellant B] niet aangevoerd dat de werkwijze van de behandelaars een aparte reden is voor het niet kunnen verstrekken van de dagvergunningen en dat de invoering extra kosten met zich zou brengen voor onder meer een aanvullende administratie. De rechtbank is dus buiten het debat en de rechtsstrijd getreden. [appellant A] en [appellant B] wijzen voorts op het besluit ‘Harmonisatie parkeervergunningen’ waarin als hoofdregel is vermeld dat zorginstellingen zonder eigen parkeergelegenheid moeten werken met bonnenboekjes. Alleen bij uitzondering kan betaald parkeren worden ingevoerd. Het college heeft volgens [appellant A] en [appellant B] ten onrechte niet onderzocht in hoeverre het werken met bonnenboekjes voor de fysiotherapeut onwerkbaar is. Dat had wel gemoeten volgens de rechtbankuitspraak van 12 maart 2019. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak bovendien ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van bonnenboekjes geen goed werkbaar alternatief is voor het aanwijzen van de parkeerplaatsen. Voor zover een baliefunctie in de praktijk ontbreekt kunnen de bonnen na het plannen van de behandeling door de fysiotherapeut zelf worden verstrekt of door de administratie van de praktijk.
7.1.    De Afdeling begrijpt rechtsoverweging 7.5 van de aangevallen uitspraak zo dat de rechtbank heeft beoogd om te verwijzen naar het bij haar ingediende verweerschrift, in het bijzonder naar hetgeen daarin is gesteld over de alternatieven voor het gebruik van bonnenboekjes. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat zij buiten de rechtsstrijd is getreden. Het college stelt zich in het besluit van 3 juli 2019 op het standpunt dat de bonnenboekjes geen geschikt alternatief zijn voor het aanwijzen van de betaalde parkeerplaatsen, omdat tijdens een gesprek met de fysiotherapeut naar voren is gekomen dat de bedrijfsvoering daar niet op is ingesteld. Het betreft een grote praktijk met veel bezoekers waar een baliefunctie ontbreekt. Daarnaast heeft het college gewezen op de bijkomende kosten. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat de aard van de werkzaamheden van de behandelaar niet toestaat dat de behandeling wordt gestaakt om mensen te ontvangen. Er zou een separate administratie moeten worden gevoerd voor de bonnenboekjes en de declaratie van de bonnen bij de cliënten van de praktijk of er zou een extra financiële last ontstaan voor de praktijk door het beschikbaar stellen van de vergunningen. Dat is volgens het college een onwenselijke scenario en zou een onevenredige last op de bedrijfsvoering leggen. Door bij de fysiotherapeut mondeling informatie in te winnen over het werken met bonnenboekjes heeft het college in dit geval voldoende onderzoek gedaan. Een verdergaande onderzoeksplicht volgt niet uit de uitspraak van de rechtbank van 12 maart 2019. Gelet op de hiervoor weergegeven motivering en toelichting erop van het college, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bonnenboekjes gelet op de in de fysiotherapiepraktijk gevolgde werkwijze, geen goed werkbaar alternatief zijn. Hierbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat het college en [partij] op de zitting hebben toegelicht dat bezoekers meestal kampen met fysieke problemen. Het gebruik van een dagvergunning betekent dat zij na het ophalen van de vergunning nog eens heen en weer moeten lopen naar hun auto, wat onwenselijk is. Verder is het volgens het college en [partij] niet altijd goed te bepalen hoe lang een behandeltraject gaat duren en kan een bezoeker verstrekte bonnen kwijtraken, aan iemand anders geven of vergeten mee te nemen.
In het besluit ‘Harmonisatie Parkeervergunningen’ is vermeld dat als het werken met bonnenboekjes geen oplossing is, er binnen zones voor vergunninghouders kleine strips met betaalde parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het college heeft in redelijkheid de zes parkeerplaatsen aangewezen als betaalde parkeerplaatsen.
Het betoog faalt.
Gelijkheidsbeginsel
8.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de Lambertus Hortensiuslaan waar een uitzondering is gemaakt door de blauwe zone te handhaven in dit opzicht niet vergelijkbaar is met het gebied rondom de fysiotherapiepraktijk waar voorheen ook een blauwe zone gold. Zij menen dat de blauwe zone rond het plein ook had moeten worden gehandhaafd en wijzen erop dat het parkeren door de ouders die hun kinderen bij de twee aan die laan gevestigde kinderdagverblijven brengen niet rechtvaardigt dat daar voor 24 uur per dag een blauwe zone van ruim 100 parkeerplaatsen geldt.
8.1.    Het college heeft toegelicht dat toen bij vaststelling van de parkeernota werd besloten tot opheffing van de blauwe zones in vergunningsgebieden een uitzondering is gemaakt voor de Lambertus Hortensiuslaan omdat dit een drukke verkeersader is met diverse verkeer aantrekkende bedrijvigheid, waaronder twee kinderdagverblijven. Het plein is gelegen in een rustige woonwijk. De rechtbank heeft gelet hierop terecht overwogen dat geen sprake is van gelijke gevallen en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel daarom faalt.
Het betoog faalt.
Conclusie
9.       Gelet op wat onder 5.1 is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 juli 2019 ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep alsnog gegrond verklaren. Het besluit van 3 juli 2019 komt voor vernietiging in aanmerking.
9.1.    Het college moet een nieuw besluit op bezwaar nemen. Daarbij moet het college dat wat in overweging 5.1 is overwogen, in acht nemen.
9.2.    Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen door het college te nemen nieuwe besluit op bezwaar alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
10.     [appellant A] en [appellant B] hebben verzocht om vergoeding van de reis- en verletkosten. Omdat zij gezamenlijk één hogerberoepschrift hebben ingediend, wordt ten behoeve van één van hen die kosten toegekend. Het bedrag daarvoor wordt vastgesteld aan de hand van de gegevens van [appellant A], omdat uit het hogerberoepschrift blijkt dat hij [appellant B] heeft vertegenwoordigd.
10.1.  De reiskosten worden vastgesteld op € 36,67. Dat is de prijs van een retour NS tweede klasse vanaf treinstation Naarden-Bussum, het voor [appellant A] dichtstbijzijnde NS-station, naar station Den Haag Centraal, plus een forfaitair bedrag van € 5,67.
10.2.  Er wordt bij de verletkosten forfaitair uitgegaan van 6 uur. [appellant A] heeft een loonstrook overgelegd waaruit blijkt dat zijn bruto-uurloon € 49,97 bedraagt. De vergoeding voor de verletkosten is daarom in totaal (6 uur x € 49,97) € 299,82.
10.3.  Het college moet het totaalbedrag van € 336,49 aan proceskosten in hoger beroep vergoeden. Een vergoeding van de proceskosten in beroep heeft de rechtbank al toegekend.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 januari 2021 in zaak nr. 19/4040, voor zover het beroep tegen het besluit van 3 juli 2019 ongegrond is verklaard;
III.      verklaart dat beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren van 3 juli 2019, kenmerk 1497677;
V.      draagt het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI.     bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 336,49, met dien verstande dat bij betaling van dit bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan de betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van dit bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan de betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 2
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
[…]
Artikel 14
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent:
a. het toepassen van verkeerstekens en onderborden;
[…]
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld betreffende het toepassen van verkeerstekens en onderborden.
3. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld betreffende de inrichting, de plaatsing, de kleur, de afmeting en het materiaal van verkeerstekens en onderborden […].
Artikel 15
1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)
Artikel 12
De plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit:
a. de volgende borden:
I.        de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage I, behorende bij het RVV 1990, uitgezonderd de borden C22 en E9, alsmede de borden E4, E12 en E13 tenzij onder deze verkeersborden een onderbord als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel d, wordt aangebracht, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid;
[…]
Besluit ‘Harmonisatie parkeervergunningen’, vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2017
Paragraaf 3.2 Bezoekers van instellingen in zones met parkeren voor vergunninghouders
Voor instellingen die veel kortdurend bezoek ontvangen (bijvoorbeeld een vereniging, kerk, dokter, fysiotherapeut, of orthodontiepraktijk) zijn verschillende opties onderzocht om deze groep een goede parkeeroplossing te bieden.
[…]
Alles afwegend is de volgende oplossing gekozen voor verschillende typen bezoek:
[…]
2. De criteria voor de verstrekking van bonnenboekjes worden iets verruimd: ook kerken en zorgverlenende instellingen kunnen deze ter beschikking krijgen:
[…]
3. Er blijven bepaalde voorzieningen over, waarvoor noch bedrijfsvergunningen, noch bonnenboekjes een oplossing bieden (bijvoorbeeld bij winkels). In dergelijke gevallen worden enkele betaalde parkeerplaatsen binnen het vergunninghoudersgebied gerealiseerd zodat altijd in de omgeving van de winkel geparkeerd kan worden. Ook als bij een zorgverlenende instelling de oplossing met bonnenboekjes niet geschikt wordt geacht, kunnen enkele betaalde parkeerplaatsen gemaakt worden […].
Paragraaf 3.3
Voorstellen:
[…]
- De criteria voor het verstrekken van ‘bonnenboekjes’ worden verruimd: instellingen die veel kortdurende bezoekers krijgen (kerken en medische praktijken) kunnen voor hun bezoekers ook ‘bonnenboekjes’ kopen. Waar dit geen oplossing is, worden binnen zones voor vergunninghouders kleine strips met betaalde parkeerplaatsen gerealiseerd.