ECLI:NL:RBZWB:2023:9398

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
02/107795-21 en 21/005625-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige bankhelpdeskfraude met oplichting, computervredebreuk en diefstal

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1994 in Suriname en momenteel gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Leeuwarden, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van grootschalige bankhelpdeskfraude, waarbij hij samen met anderen slachtoffers heeft opgelicht door zich voor te doen als bankmedewerker. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, computervredebreuk en diefstal met behulp van een valse sleutel. De rechtbank verwierp het beroep op het Prokuratur-arrest en het Smartphone-arrest, en oordeelde dat de bewijsvoering voldoende was, gebaseerd op aangiftes en technische gegevens. De vorderingen van benadeelde partijen werden deels niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet voldoende bewijs hadden geleverd van geleden schade. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 69 maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte een leidende rol had binnen de criminele organisatie die verantwoordelijk was voor de fraude. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers, en de impact van de fraude op hun leven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/107795-21 en 21/005625-17 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [woonadres] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Leeuwarden,
raadsvrouw mr. D.N.A. Brouns, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 november 2023 en 21 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (samen met anderen):
feit 1:personen heeft opgelicht door middel van bankhelpdeskfraude;
feit 2:computervredebreuk heeft gepleegd;
feit 3:geldbedragen heeft gestolen met door de bankhelpdeskfraude verkregen bankpassen;
feit 4:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier alle vier de feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij, kort gezegd, op de aangiftes en de telefoon-, internet- en bankgegevens van verdachte. Hieruit blijkt duidelijk dat verdachte in het overgrote deel van de zaken degene is geweest die de slachtoffers heeft gebeld, hen pincodes en inloggegevens heeft ontfutseld en frauduleus heeft ingelogd in de digitale bankomgeving. Hij heeft zich telkens schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting, computervredebreuk en diefstal met een valse sleutel. Voorts kan worden vastgesteld dat verdachte een aansturende rol had binnen de criminele organisatie waaraan hij en zijn medeverdachten deelnamen. Deze organisatie had als doel om slachtoffers op te lichten en hen geld afhandig te maken. Dat is in een groot aantal zaken en over een lange periode gebeurd.
De officier van justitie acht in een aantal zaakdossiers de feiten 1, 2 en/of 3 niet aan de orde en verzoekt de rechtbank verdachte hiervan partieel vrij te spreken. Het betreft de navolgende zaaksdossiers: 1 (feit 3), zaak 14 (feit 2), zaak 28 (feit 2), zaak 51 (feit 2), zaak 66 (feit 2), zaak 52 (feit 1, 2 en 3), zaak 56 (feit 2), zaak 58 (feit 3), zaak 59 (feit 2), zaak 68 (feit 3), zaak 74 (feit 3), zaak 79 (feit 3), zaak 81 (feit 3), zaak 87 (feit 2), zaak 92 (feit 2), zaak 93 (feit 2), zaak 94 (feit 3) en zaak 96 (feiten 1, 2 en 3).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten.
Zij betoogt daartoe op de eerste plaats dat het uitlezen van verschillende in beslag genomen telefoons onrechtmatig geweest, omdat daarvoor geen toestemming is gegeven door de rechter-commissaris. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in het voorbereidend onderzoek. Het gaat om een aanzienlijke schending van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift, waarbij het belang dat met dat voorschrift wordt gediend, het recht op eerbie-diging van het privéleven en het recht op een goede rechtsbedeling is, met daarnaast het belang van de integriteit van de opsporing. Het betreft een grote inbreuk op de privacy van verdachte. Het door verdachte ondervonden nadeel is het moeten dulden van het doorspitten van alle gegevens die zich in die telefoon bevinden. Dit schendt zijn integriteit, schokt zijn rechtsgevoel en maakt dat zijn vertrouwen in politie en justitie om zonder wettelijke grondslag een dergelijk onderzoek te verrichten is gedaald. De onderzoeksgegevens uit de iPhone 11 en 12 dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
De verdediging heeft voorts gewezen op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juli 2022, waarin is geoordeeld dat de telefoon van [medeverdachte 1] onrecht-matig is doorzocht. Nu het over dezelfde telefoon gaat, is de verdediging van mening dat het vormverzuim ook dient door te werken in de huidige zaak van [medeverdachte 1] (in onderzoek Lupine) en dus ook in de zaak van verdachte. De onderzoeksgegevens afkomstig uit die telefoon dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Zonder dit vormverzuim zou [verdachte] namelijk in de zaken 19, 56, 58, 59, 62 en 69 niet in beeld zijn gekomen.
Met betrekking tot de gegevens die op de telefoons zijn aangetroffen, heeft de verdediging ten slotte opgemerkt dat verdachte niet de enige was die gebruikmaakte van deze telefoons.
Naast de kanttekeningen die de verdediging heeft geplaatst bij het onderzoek aan de inbeslaggenomen mobiele telefoons, heeft zij bepleit om de verklaring van [medeverdachte 2] bij de politie uit te sluiten van het bewijs. De verdediging heeft geen gebruik kunnen maken van het ondervragingsrecht nu hij zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Ook de verklaring van [medeverdachte 3] mag wat de verdediging betreft niet (telkens) in belastende zin worden meegewogen ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de strafbare feiten, nu hij bij de rechter-commissaris op sommige onderdelen van zijn verklaring is teruggekomen. Bovendien heeft [getuige] verklaard dat hij de baas was en naar de slachtoffers heeft gebeld. De verdediging heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen.
De verdediging heeft voorts betoogd dat uit het procesdossier niet blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij de frauduleuze handelingen die gepleegd zijn met betrekking tot de bankrekeningen van de slachtoffers. Ook blijkt uit het procesdossier niet dat verdachte de rol van “bellende bankmedewerker” en/of “hacker” heeft gehad. Bovendien is de modus operandi niet onderscheidend voor de handelwijze, zodat ook niet op basis van een vergelijkbare modus operandi geoordeeld kan worden dat verdachte betrokkenheid heeft gehad. Wanneer uit het dossier enkel de betrokkenheid van medeverdachten blijkt bij een oplichting, is dat onvoldoende voor een bewezenverklaring voor het medeplegen daarvan door verdachte.
De ING heeft in haar aangifte vermeld dat in een aantal zaken de “iPhone van [verdachte] ” aan de internetbankierenomgeving van de slachtoffers was gekoppeld. De vermeende door ver-dachte daarbij gebruikte IP-adressen zijn echter niet allemaal terug te vinden in het Excel-overzicht van de ING. Het IP-adres dat zou zijn gebruikt bij de frauduleuze handelingen komt niet steeds overeen met het IP-adres dat is gebruikt voor de privé-rekening van [verdachte] . Ook zit er veel tijd tussen het vermeende frauduleuze handelen van verdachte, het inloggen in de bankomgeving van slachtoffers waarbij ‘Iphone van [verdachte] ’ wordt gelogd, en de keren dat hij zelf in zijn internetbankieren heeft ingelogd waarbij in de logging ook de ‘Iphone van [verdachte] ’ naar voren komt. Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht dat er geen directe link is aangetroffen tussen de devicetags en de DeviceBindingID’s van de frauduleuze handelingen en de privé handelingen. Verder zijn de telefoons, die vermoedelijk voor het frauduleuze inloggen zijn gebruikt, niet aangetroffen bij [verdachte] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Technisch bewijs
De rechtbank overweegt dat het dossier veel resultaten van technisch onderzoek bevat, zoals zendmastgegevens en informatie uit gegevensdragers, die belastend zijn voor verdachte. De verdediging heeft zich onder verwijzing naar het Prokuratuur- en het Smartphone-arrest op het standpunt gesteld dat veel van deze onderzoekgegevens onrechtmatig zijn verkregen en dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Inbeslaggenomen telefoons
Bij de aanhouding van verdachte op 20 september 2021 is onder hem een tweetal telefoons in beslag genomen, te weten een iPhone 11 en een iPhone 12. Verdachte had de iPhone 12 in zijn hand toen hij werd aangehouden. De iPhone 11 is aangetroffen in een tas op de bijrijdersstoel in de auto van verdachte. Er zat op dat moment niemand bij hem in de auto. Verdachte heeft op zitting verklaard dat beide telefoons van hem zijn, maar dat hij deze met enige regelmaat uitleende aan anderen. De vraag aan wie hij die telefoons uitleende, heeft verdachte niet beantwoord.
De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat voornoemde telefoons ook door anderen werden gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat in de huidige tijd een telefoon veel persoonlijke gegevens bevat en door de eigenaar vaak wordt gebruikt. Het ligt dan ook niet voor de hand dat verdachte zijn telefoons met regelmaat aan anderen uitleende. Hij kon dan immers zelf geen gebruik maken van zijn telefoon en anderen hadden wel automatisch toegang tot al zijn persoonlijke gegevens, waaronder mogelijk zijn crypto’s. Daarnaast blijkt uit het dossier dat er binnen de organisatie veel verschillende telefoons voorhanden waren, waardoor het onwaarschijnlijk is dat het noodzakelijk was voor verdachte om zijn persoonlijke telefoons aan anderen uit te lenen die er vervolgens criminele activiteiten mee verrichtten. Verdachte heeft zijn verklaring ten slotte op geen enkele wijze onderbouwd of geconcretiseerd. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte op dit punt dan ook terzijde en gaat er vanuit dat beide telefoons van hem waren en dat hij ook de enige gebruiker hiervan is geweest.
Prokuratuur-arrest
In het onderzoek Lupine zijn verkeers- en locatiegegevens gevorderd door de officier van justitie op grond van artikel 126n lid 1 Sv. In het daarna door het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hierna: HvJ EU) gewezen Prokuratuur-arrest is echter geoordeeld dat de inzet van deze bevoegdheid strijdig is met Unierecht, wanneer deze toepassing met zich brengt dat sprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven. In een dergelijk geval is een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een andere onafhankelijke bestuurlijke entiteit noodzakelijk.
In de onderhavige zaak zijn voor voornoemde telefoonnummers vorderingen tot verstrekking van verkeers- en locatiegegevens afgegeven. Die vorderingen zijn gedaan in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering, maar hadden achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie. De gegevens die op grond van deze vorderingen zijn verstrekt, zijn daarom onrechtmatig verkregen.
Vervolgens dient te worden nagegaan of een, en zo ja welk, rechtsgevolg moet worden verbonden aan dit vormverzuim. Het HvJ EU heeft in het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 een beoordelingskader gegeven voor de vraag hoe omgegaan moet worden met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht zijn verkregen. Het Hof overweegt daarin dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs, met dien verstande dat deze regels moeten voldoen aan het Unierechte-lijke gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a Sv, waarbij de rechtbank aldus rekening houdt met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daarmee wordt veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging in de gelegenheid is geweest om doeltreffend commentaar te leveren op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waaronder de betreffende gegevens, en het recht van hoor en wederhoor is geëerbiedigd zodat van een inbreuk op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) geen sprake is. Door de onrechtmatige verkrijging van de verkeers- en locatiegegevens is er weliswaar een inbreuk gemaakt op het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op privacy van verdachte, in die zin dat zicht is verkregen op de telefoonnummers waarmee verdachte gedurende een bepaalde periode verbinding heeft gehad, de datum, het tijdstip en de duur daarvan en de (daarbij) gebruikte zendmasten, maar de onrechtmatige verkrijging heeft er niet toe geleid dat de politie kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de door verdachte gevoerde gesprekken. Daarmee is de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte van relatief beperkte omvang. Wat de ernst van het verzuim betreft, geldt dat het Openbaar Ministerie de toen geldende voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering heeft gevolgd. De officier van justitie heeft op zitting aangegeven dat snel na het Prokuratuur-arrest de procedure inzake het vorderen van verkeers- en locatiegegevens in lijn is gebracht met het geldende Unierecht. Het ging in het onderhavige geval voorts om de verdenking van ernstige strafbare feiten. De rechtbank gaat ervan uit dat indien een machtiging aan de rechter-commissaris zou zijn gevraagd, deze zonder meer zou zijn verleend. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het rechtsgevolg bewijsuitsluiting niet gerechtvaardigd is. De rechtbank zal volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
Smartphone-arrestDe rechtbank stelt vast dat er in het kader van het onderhavige dossier voorts onderzoek is gedaan naar de inhoud van inbeslaggenomen telefoons. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bij het uitlezen van de telefoons eerst een integrale kopie (ook wel forensische kopie) van de inhoud van de telefoons wordt gemaakt, waarna er zaaksgericht onderzoek aan die data plaatsvindt om relevantie informatie te achterhalen.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de huidige wettelijke regeling geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie vereist voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan een in beslag genomen telefoon. Hieraan moet worden toegevoegd dat echter wel toestemming van een autoriteit is vereist indien het onderzoek aan een telefoon zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld wordt verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van die telefoon. Wanneer het gaat om gevallen waarin op voorhand te voorzien is dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn, zal – in het licht van artikel 8 EVRM – toestemming van een rechter-commissaris benodigd zijn
In het onderhavige geval stelt de rechtbank vast dat er aan de hand van zoektermen gericht onderzoek is gedaan naar specifieke (zaaks)informatie op de telefoons, zoals de naam van een aangever, data en bijvoorbeeld de naam van medeverdachten. Hieruit leidt de rechtbank af dat een min of meer compleet beeld kon worden verkregen van een bepaald, in dit geval beperkt en niet volledig, aspect van het persoonlijke leven van de gebruiker van de telefoon. De rechtbank is van oordeel dat hiervoor toestemming van de officier van justitie nodig is en dat, anders dan de verdediging heeft gesteld, géén sprake is van een situatie waarin een machtiging van de rechter-commissaris is vereist. Immers, er zijn geen aanwijzingen voor een uitzonderlijk gevoelig privéleven, een bijzondere vertrouwenspositie, of specifieke hobby die zo'n ingrijpend karakter van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer rechtvaardigden.
Nu de vereiste toestemming van de officier van justitie echter ontbreekt, is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.
Vervolgens rijst de vraag of aan het vormverzuim een rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg. Bij de beoordeling daarvan houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daarmee wordt veroorzaakt.
Het belang dat met het geschonden voorschrift wordt gediend, is de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van verdachte. In de rechtspraak van de Hoge Raad is het uitgangspunt dat bewijsuitsluiting aan de orde kan zijn bij een schending van artikel 6 EVRM. Indien sprake is van een schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, dan heeft als uitgangspunt te gelden dat dit niet in de weg staat aan het gebruik van de onderzoeksresultaten voor het bewijs. Is echter sprake van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, dan kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden (ECLI:NL:HR:2020:1890).
Bij de beoordeling van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. De rechtbank kent hier betekenis toe aan de overtuiging dat de toestemming, indien deze was gevraagd, zou zijn verkregen. Het betrof immers de verdenking van een ernstig strafbaar feit. Ten aanzien van het bij verdachte veroorzaakte nadeel merkt de rechtbank op dat bij de beoordeling hiervan onder meer van belang is of en in hoeverre verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Het belang van de verdachte dat het door hem gepleegde strafbare feit niet wordt ontdekt, vormt geen rechtens te respecteren belang in dit kader. De Hoge Raad differentieert bovendien het begrip nadeel naar type rechtsgevolg. De door de verdediging in dit verband naar voren gebrachte aspecten betreffen weliswaar in algemene zin ‘nadeel’ voor verdachte, maar leggen, in het licht van de hiervoor genoemde criteria die gelden om tot het (gewenste) rechtsgevolg van bewijsuitsluiting over te gaan, onvoldoende gewicht in de schaal om het gewenste rechtsgevolg aan het vormverzuim te verbinden.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het rechtsgevolg bewijsuitsluiting niet gerechtvaardigd is en dat kan worden volstaan met de constatering dat sprake is geweest van een vormverzuim. Het verweer wordt verworpen.
Rechtmatigheid van het onderzoek in de telefoon van [medeverdachte 1]
Ongeacht het antwoord op de vraag of er sprake was van een vormverzuim bij het onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 1] , verwerpt de rechtbank in deze zaak het verweer met betrekking tot de rechtmatigheid ervan, gezien de Schutznorm. Het Schutznormvereiste houdt in dat indien het niet verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, er in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg behoeft te worden verbonden aan het verzuim. Nu het verweer ziet op een onrechtmatigheid (in een ander onderzoek) jegens [medeverdachte 1] kan dit verweer, ondanks de gestelde gevolgen voor verdachte in deze zaak, dan ook niet slagen.
Modus operandi
In de tweede helft van 2020 en de eerste helft van 2021 werd bij de politie een groot aantal keer aangifte gedaan van soortgelijke gevallen van oplichting, computervredebreuk en diefstal. In de verschillende aangiftes kwam naar voren dat de daders een min of meer vaste werkwijze hanteerden om de slachtoffers hun bankpassen en pincodes afhandig te maken en daarmee vervolgens geld op te nemen of aankopen te doen: De slachtoffers werden gebeld door iemand die zich voordeed als een medewerker van een bank met een verhaal over een verdachte transactie of een ander probleem met de bankrekening van het slachtoffer. Deze medewerker stelde zich vaak voor met de [naam 1] . Vervolgens werd er een tweede bankmedewerker naar de woning van de slachtoffers gestuurd om zogenaamd te komen helpen. Deze persoon gebruikte vaak de [naam 2] . De slachtoffers moesten hun pincode afgeven en hun bankpas (laten) doorknippen, waarna deze door de tweede bankmedewerker werd meegenomen. De bankpas werd zodanig doorgeknipt dat de chip erop nog wel te gebruiken was. Vervolgens werden er geldbedragen overgeschreven van spaarrekeningen naar lopende rekeningen en werden ingestelde daglimieten verhoogd. Met de op die manier afhandig gemaakte bankpassen en pincodes werden er vervolgens in rap tempo grote geldbedragen gepind en goederen aangeschaft. Tegen de tijd dat de slachtoffers erachter kwamen dat er iets niet in orde was, was het leed al geschied.
Verschillende rollen en betrokkenheid van medeverdachtenVerklaringen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]
Naar aanleiding van voornoemde aangiftes is de politie een onderzoek gestart onder de naam Lupine. Binnen dit onderzoek zijn vijf personen als verdachte aangemerkt. Twee van deze verdachten, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , hebben bij de politie een uitgebreide en (deels) bekennende verklaring over hun betrokkenheid afgelegd. [medeverdachte 2] heeft, kort gezegd, verklaard dat hij bij een groot aantal zaken betrokken is geweest als pasjesophaler en pinner. Hij maakte deel uit van een groep. Deze groep bestond uit drie à vier personen: een beller/hacker, een pasjesophaler, een pinner en een chauffeur. De beller/hacker was de baas en stuurde de groep aan. Er was verder geen vaste rolverdeling. Wel bestond de groep steeds uit dezelfde personen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat dit dezelfde personen waren als die met hem op 2 maart 2021 zijn aangehouden. De rechtbank heeft geconstateerd dat [medeverdachte 2] op 2 maart 2021 is aangehouden met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [medeverdachte 2] met dezelfde personen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] bedoelt. [medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat hij in de periode van oktober 2020 tot maart 2021 drie à vier keer per week met de groep op pad is geweest, dat de groep per keer ongeveer vijf à tien procent van de opbrengst kreeg en dat de rest van het geld naar ‘de baas’ ging.
De rechtbank kent veel gewicht toe aan de verklaring van [medeverdachte 2] en zal deze dan ook als uitgangspunt bij haar beoordeling gebruiken. Niet alleen heeft [medeverdachte 2] zichzelf in aanzienlijke mate belast, maar zijn gedetailleerde verklaring wordt ook ondersteund door onder andere de verklaring van [medeverdachte 3] , de zendmastgegevens, de bevindingen uit het onderzoek aan de in beslag genomen telefoons en het technische onderzoek naar de beller/hacker. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij in de periode eind september 2020 tot en met januari 2021 een paar keer mee is geweest. Hij heef niet alleen als chauffeur opgetreden maar ook een paar keer gepind of wat opgehaald. In de gevallen dat hij moest pinnen, was hij met nog twee andere personen. Ze gingen soms naar wel drie tot vijf adressen op een dag. Hij kreeg altijd € 100,- à € 150,-. De verdiensten van de andere inzittenden waren afhankelijk van de buit.
Verzoek om bewijsuitsluiting van de verklaring van [medeverdachte 2]De verdediging heeft verzocht om de verklaring van [medeverdachte 2] uit te sluiten van het bewijs, nu zij hem niet als getuige heeft kunnen horen. Bij de rechter-commissaris heeft hij zich immers op zijn verschoningsrecht beroepen.
De rechtbank overweegt dat een verdachte op grond van artikel 6 van het EVRM het recht heeft om getuigen in enig stadium van het geding op een behoorlijke en effectieve wijze te ondervragen. Het EHRM heeft in het Keskin-arrest geoordeeld dat aan dit recht nog meer gewicht toekomt, wanneer de te ondervragen getuige een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd. Uit Het Keskin-arrest volgt voorts dat de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid een getuige te ondervragen, er niet aan in de weg staat dat een door die getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits voor de procedure in haar geheel is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezen-verklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] bij de politie belastend heeft verklaard over verdachte en dat hij aldus als een getuige á charge moet worden aangemerkt, op wie het bovenstaande van toepassing is. Het belang van de verdediging om deze getuige te mogen horen, moet daarom worden verondersteld. De rechtbank heeft in die lijn dan ook in een eerder stadium van het strafproces het verzoek van de verdediging toegewezen om [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris als getuige te laten horen. [medeverdachte 2] heeft zich bij de rechter-commissaris echter op zijn verschoningsrecht beroepen. Dit betekent dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, tot op heden geen reële en effectieve gelegenheid heeft gehad om de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 2] te toetsen. De rechtbank dient daarom, nu deze verklaring wel voor de bewijsconstructie wordt gebruikt, te toetsen of de procedure in haar geheel voldoet aan de eisen van een eerlijk proces. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De verklaring van [medeverdachte 2] is weliswaar van belang voor de bewijsconstructie in deze zaak, maar niet kan worden gesteld dat de bewezenverklaring in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd. De betrokkenheid van verdachte volgt ook uit de verklaring van [medeverdachte 3] en ander objectief bewijsmateriaal, zoals de historische verkeersgegevens en de inhoud van de in beslag genomen telefoons. De aanwezigheid van dit steunbewijs maakt dat het gebruik van de verklaring van [medeverdachte 2] niet ongeoorloofd is en niet onverenigbaar is met artikel 6 EVRM. Het verweer wordt verworpen.
Verzoek om de verklaring van [medeverdachte 3] niet telkens mee te wegen
De verdediging heeft verzocht om de verklaring van [medeverdachte 3] niet (telkens) in belastende zin mee te wegen, nu hij bij de rechter-commissaris op sommige onderdelen van zijn verklaring is teruggekomen. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 3] zijn verklaring bij de politie bij het verhoor bij de rechter-commissaris heeft genuanceerd. De rechtbank stelt voorts vast dat die nuancering slechts ziet op de rol die op afstand werd vervuld, bijvoorbeeld ten aanzien van het kopen van lijsten en een grote baas die achter zijn laptop zat te bellen en niet op wat er in de auto gebeurde. Ten aanzien van dat laatste kan de verklaring van [medeverdachte 3] naar het oordeel van de rechtbank dan ook meewegen voor het bewijs. Het verweer treft in zoverre geen doel. Ten aanzien van het eerste, de rol die op afstand zou worden vervuld, overweegt de rechtbank dat dat onderdeel van de verklaring van [medeverdachte 3] niet voor het bewijs wordt gebruikt.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de groep waarover [medeverdachte 2] heeft verklaard, bestond uit [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en dat zij actief betrokken waren bij de uitvoeringshandelingen van (een deel van) de tenlastegelegde feiten. Onderling konden de rollen soms wisselen; alleen de beller/hacker was steeds dezelfde.
De rechtbank zal in de bewijsconstructie dan ook als uitgangspunt nemen dat voor wat betreft de zaaksdossiers die vallen binnen de periode 1 oktober 2020 tot 1 maart 2021, de periode waarover [medeverdachte 2] heeft verklaard, én waarbij de betrokkenheid van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1]
of[medeverdachte 4] ook op andere wijze kan worden vastgesteld, door bijvoorbeeld het aanstralen van (één van) hun telefoons of een herkenning, kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1]
én[medeverdachte 4] betrokkenheid hadden bij dit betreffende zaaksdossier (waarbij vervolgens nog zal worden vastgesteld op welke van de 3 feiten die betrokkenheid concreet ziet).
Voor de zaaksdossiers die buiten de periode 1 oktober 2020 tot 1 maart 2021 vallen, acht de rechtbank alleen één of meerdere tenlastegelegde feiten ten aanzien van een specifieke verdachte bewezen, indien de betrokkenheid van deze verdachte zelf ook uit aanvullende bewijsmiddelen blijkt.
Wie is de ‘baas’ (beller/hacker)?
Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] (en in mindere mate van [medeverdachte 3] ) blijkt dat de beller/hacker de baas was, over lijsten met persoonsgegevens beschikte, veelal in hotels verbleef en van afstand de groep aanstuurde. Op grond van het procesdossier staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte degene is die door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als beller, hacker en ‘de baas’ wordt omschreven en dat hij de leider van de groep is. Zij overweegt daartoe als volgt.
Algemeen
Verdachte heeft ontkend op enigerlei wijze betrokken te zijn geweest bij de ten laste gelegde feiten. De rechtbank stelt echter vast dat verdachte meerdere berichten naar [medeverdachte 2] heeft gestuurd waarin hij hem van informatie voorziet, hem opdrachten geeft met betrekking tot het pinnen van geldbedragen (eerst ‘hogen’, daarna ‘nippen’ en ‘dan die anderen’) en hem stuurt naar waar hij naartoe moet. Berichten aan medeverdachten werden onder meer verstuurd vanuit het Snapchataccount [account] , wat door verdachte werd gebruikt. De enkele en niet onderbouwde verklaring van verdachte ter zitting dat dit Snapchataccount al langere tijd ‘slapend’ was en op enig moment gehackt is, acht de rechtbank niet geloof-waardig. De rechtbank overweegt daartoe dat in het dossier geen stukken voorhanden zijn die deze bewering bevestigen. Ook uit andere gesprekken die op een telefoon van verdachte zijn aangetroffen, blijkt dat verdachte anderen aanstuurde. Zo heeft hij aan iemand gevraagd waarom hij de pincode niet weet en heeft hij iemand geïnstrueerd een hotelkamer te boeken. In de iPhone 12 zijn daarnaast meerdere lijsten aangetroffen met namen, adressen, geboorte-data, telefoonnummers en bankrekeningnummers. Ook in de iPhone 11 zijn lijsten aange-troffen met persoonsgegevens, zoals namen, adressen, telefoonnummers, wachtwoorden en namen van banken. In berichten op deze telefoon wordt voorts gesproken over het ‘fiksen van nieuwe jongens’. Verdachte verbleef bovendien veelal in hotels, in lijn met de verklaring van [medeverdachte 3] dat hem was verteld dat de beller in een hotel zat.
Verdachte heeft verklaard dat de belastende foto’s en notities die zijn aangetroffen op zijn iPhone 12 niet door hem kunnen zijn gemaakt of hierop opgeslagen kunnen zijn omdat deze bestanden dateren van vóór de releasedatum van die telefoon. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het is goed mogelijk dat de bestanden in kwestie, gemaakt met een (willekeurige) iPhone van een eerdere releasedatum zijn gesynchroniseerd met de iPhone 12 via iCloud. Dit proces gebeurt automatisch en laat de datum waarop bijvoorbeeld de foto of de notitie is gemaakt intact.
DeviceTag, ‘DevicebindingID’ en eigenschappen van de mobiele bankieren app
In het dossier is de device-identificatie bij de installatie en gebruik van een internet-bankierenapp onderzocht. Hieruit blijken technische aspecten die de rechtbank als volgt interpreteert.
De 'device ID' is een uniek nummer dat elke telefoon onderscheidt van andere apparaten. Dit identificatienummer is inherent aan de telefoon en kan in principe niet veranderen. Het wordt opgeslagen in de geheugensystemen van de smartphone of tablet, wat het apparaat zijn unieke karakter geeft.
De 'device tag', vastgelegd in de ING-systemen, fungeert als een digitale vingerafdruk van de telefoon op specifieke momenten van app-gebruik. Het vertegenwoordigt een digitaal logboek van de gebruikte apparatuur. In tegenstelling tot de statische 'device ID', kan de 'device tag' veranderen. Bij updates weerspiegelt het de nieuwe besturingssysteemversie, en een handmatige wijziging van de telefoonnaam beïnvloedt ook de tag. Bovendien wordt bij elke bankapp-login het bijbehorende IP-adres gelogd, wat kan variëren door het gebruikte netwerk.
Ten slotte is er de 'devicebindingID', die door de bankierapp direct op de telefoon wordt vastgelegd. Dit dient als een extra veiligheidsmaatregel om te voorkomen dat de app eenvoudigweg van de ene naar de andere telefoon kan worden overgezet of gekopieerd. Wanneer de app opnieuw wordt geïnstalleerd, blijft deze 'devicebindingID' consistent om de integriteit en veiligheid van de app en de gegevens van de gebruiker te waarborgen.
Verder gaat de rechtbank uit van de volgende eigenschappen van de Mobiel Bankieren App:
  • Na download en installatie vereist de app activering met het rekeningnummer, pasnummer, vervaldatum van de betaalpas en de geboortedatum van de rekeninghouder.
  • Op één Mobiel Bankieren App kunnen meerdere bankrekeningen onder dezelfde naam worden geactiveerd.
  • Activering van de app voor meerdere bankrekeningen met verschillende namen tegelijk is niet toegestaan.
  • Installatie van meerdere Mobiel Bankieren Apps op één device is niet mogelijk.
  • Bij een overstap van bankrekening op naam X naar naam Y vereist dit de-installatie en herinstallatie van de app voor activering op de nieuwe naam.
  • Bij het installeren van de Mobiel Bankieren App wordt door de ING een zogenaamde ‘device tag’ toegekend aan het mobiele apparaat.
  • Bij installatie van de Mobiel Bankieren App op een apparaat wijst ING een uniek ‘DeviceBindingID’ toe. Dit ID blijft constant voor het apparaat, zelfs bij herinstallatie van de app.
De rechtbank hecht grote waarde aan de bevindingen in het dossier met betrekking tot de ‘device binding ID’ en ‘devicetag’ waarin 'iPhone van [verdachte] ' naar voren komt, die is aangetroffen in de logging op het moment dat er door de verdachten werd ingelogd op de bankapp’s van slachtoffers.
De ING bank heeft onderzoek verricht naar bankhelpdeskfraude, waarbij verdachten inlogden op de internetbankierenomgeving van slachtoffers via de bankapp. Uit dit onderzoek bleek dat de 'devicetag' verschillende devices toonde, maar de telefoonnaam was consistent, zijnde 'iPhone van [verdachte] '. Uit onderzoek naar de IP-adressen die in de ‘devicetag’s’ van de frauduleuze handelingen naar voren kwamen, bleek dat minstens vijf gebruikte IP-adressen ook door een ING-klant wanneer deze inlogde in zijn privé bankomgeving werden gebruikt, terwijl deze persoon niet bekend staat als slachtoffer in dit of andere fraudezaken. Dit betrof [verdachte] met als [adres] in [plaats 1] . De voornaam van [verdachte] is [voornaam verdachte] . Naar aanleiding van deze bevinding heeft ING verder onderzoek gedaan naar de verdachte. Hieruit bleek dat de verdachte de ING-bankieren app heeft toegevoegd aan zijn (persoonlijke) internetbankieren account op een apparaat met in de ‘devicetag’ "iPhone van [verdachte] ".
De politie heeft verder onderzoek verricht en daarbij de bevindingen ten aanzien van de ‘Device tag’ en ‘Devicebinding ID’ gecombineerd. Hieruit blijkt dat bij enkele mobiele App installaties de ‘DeviceBindingID's’ identiek zijn, wat duidt op activatie op hetzelfde device.
Uit het onderzoek blijkt dat de apparaten iPhone SE en iPhone 7 zijn gebruikt en dat deze gekoppeld zijn aan een iCloud met identificatie [e-mailadres 1] . Bovendien is, zoals eerder vermeld, in een aantal gevallen een IP-adres, gekoppeld aan het woonadres van de verdachte in [plaats 1] , gebruikt bij de frauduleuze activiteiten, waarbij gebruikt werd gemaakt van een iPhone 7.
De politie heeft bij Apple gegevens gevorderd. Daaruit kwam naar voren dat ten aanzien van de Apple ID: [e-mailadres 1] de login Alias [emailadres 2] was geregistreerd en als voor en achternaam was [verdachte] geregistreerd met als adres de [adres] in [plaats 1] .
Verder onderzoek naar de combinatie van de bevindingen ten aanzien van ‘device tag’, ‘device binding ID, en de gevorderde gegevens van Apple blijkt dat voor de feiten gepleegd tussen 20 november 2020 en 26 februari 2021 een iPhone SE was gebruikt en dat twee van deze toestellen waren geregistreerd op de Apple-ID met het [e-mailadres 1] . De toestellen waren geregistreerd op 26 september 2020 en 15 november 2020. Voor de feiten van 3 en 30 maart 2021 werd een iPhone 7 gebruikt en dat er 28 februari 2021 een Apple iPhone 7 werd geregistreerd op de Apple-ID met het [e-mailadres 1] .
In een aantal telefoons van medeverdachten werden berichten van het Snapchat account ‘ [account] ’ aangetroffen. Daarin werden opdrachten gegeven. Ook verdachte [naam 3] heeft verklaard dat hij opdrachten kreeg via dat Snapchat account en dat verdachte achter dit account zat. Deze accountnaam werd tevens in de laptop die onder verdachte in beslag is genomen aangetroffen. Ten slotte blijkt uit onderzoek dat de verdachte in zijn privébankomgeving bij ING heeft ingelogd via een iPhone 11, die ook in zijn iCloud als gekoppelde telefoon staat geregistreerd.
Bij onderzoek naar diverse zaken kwam een opvallende consistentie naar voren: de device binding ID was steeds gekoppeld aan de telefoonnaam 'iPhone van [verdachte] '. Deze ontdekking wijst op de betrokkenheid van 'iPhone van [verdachte] ' bij de zaken. Hoewel iPhone-gebruikers de telefoonnaam kunnen aanpassen, is het onwaarschijnlijk dat dit herhaaldelijk gebeurt bij verschillende telefoons en modellen. Een waarschijnlijkere verklaring is dat zulke naamswijzigingen via iCloud worden gesynchroniseerd. Belangrijk is te achterhalen aan wie de naam 'iPhone van [verdachte] ' is gekoppeld.
De rechtbank concludeert dat de verdachte de naam 'iPhone van [verdachte] ' hanteert. Deze conclusie is gebaseerd op het feit dat de verdachte [voornaam verdachte] heet en zijn inbeslaggenomen telefoons deze naam dragen. Verder wordt dezelfde naam aangetroffen als 'device tag' en 'device binding ID' in de bankapp waarmee hij zijn rekeningen beheert. Dit wordt versterkt door Apple's informatie over iCloud-registratie en bevindingen omtrent het gebruik van ' [account] '. Het is ongeloofwaardig dat de verdachte er door iemand anders is ingeluisd of dat het gebruik van de telefoonnaam puur toeval is. De herhaalde en structurele aanwezigheid van deze specifieke telefoonnaam in verschillende contexten en de consistentie in het gebruik van deze identificatie maakt het onwaarschijnlijk dat het louter berust op willekeur of externe invloeden, waardoor het aannemelijker wordt dat de verdachte zelf betrokken is bij de situaties waarin deze telefoonnaam naar voren komt.
Het verweer van de verdachte, waarin hij beweert zijn iCloud te hebben gedeeld of niet te hebben verwijderd bij het overdragen van een apparaat, wordt door de rechtbank met scepsis ontvangen. Vooral gezien het feit dat de verdachte naar eigen zeggen intensief betrokken was bij de aan- en verkoop van cryptovaluta, waarbij hij aanzienlijke winsten behaalde en zelfs cursussen hierin gaf. Dit roept de vraag op: als hij zo'n gedetailleerd en waardevol financieel traject doorliep, waarom zou hij dan lichtzinnig omgaan met de veiligheid van zijn iCloud?
ICloud vertegenwoordigt niet slechts een opslagruimte; het is een digitale kluis vol kostbare herinneringen, dierbare foto's, persoonlijke berichten en cruciale documenten. Het is moeilijk te begrijpen waarom de verdachte iemand toegang zou verlenen tot dergelijk intieme en persoonlijke informatie. Bovendien, in deze moderne tijd waarin digitale veiligheid cruciaal is, zijn de gevaren van het delen van wachtwoorden en toegangsgegevens evident. Naast de technische kwetsbaarheden spelen ook ethische dilemma's een rol. Velen van ons koesteren hun smartphones en persoonlijke accounts als een heiligdom; ze weerspiegelen ons intieme leven, gevuld met kostbare momenten, diepe gevoelens en vertrouwelijke communicaties. Het idee om dergelijke persoonlijke schatten te delen is voor velen niet alleen oncomfortabel, maar ook potentieel gevaarlijk.
Gelet op het voorgaande in combinatie met de beschreven onderzoeksbevindingen passeert de rechtbank het verweer van verdachte dat zijn Icloud door anderen gebruikt is.
[getuige] of [medeverdachte 2] de baas?
De verklaring die [getuige] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, te weten dat hij de grote baas zou zijn, schuift de rechtbank als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. [getuige] leek bij dit verhoor de vragen moeilijk te begrijpen, hij kon op concrete en gedetailleerde vragen geen antwoord geven en hij gaf informatie die niet strookte met de inhoud van het procesdossier.
Ook de verklaring van verdachte zelf, te weten dat [medeverdachte 2] degene was die een leidende rol vervulde, wordt door de rechtbank als ongeloofwaardig gepasseerd. Zijn stelling is niet onderbouwd en vindt ook overigens geen steun in de (technische) onderzoeksbevindingen die zich in het dossier bevinden.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande en op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 1 oktober 2020 tot 1 maart 2021 in de zaken 1, 3, 6, 7, 10, 11, 14, 26, 28, 29, 37, 43, 44, 48, 49, 51, 52, 64, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 83, 84, 85. de persoon is geweest die de aangevers heeft gebeld en/of fraudeleus heeft ingelogd op de internet-bankierenomgeving van de aan-gevers. Daarnaast heeft hij de groep tijdens het plegen van de feiten aangestuurd. Bij het plegen van deze feiten hebben [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] afwisselend de rollen van pasjesophaler, pinner en chauffeur vervuld.
Hoewel de zaaksdossiers 56, 58, 59, 60, 82, 94 en 95 buiten de periode vallen waarover [medeverdachte 2] heeft verklaard, acht de rechtbank deze desalniettemin wettig en overtuigend bewezen. Zij kent daarbij met name gewicht toe aan de door verdachte aan [medeverdachte 1] verstuurde Snapchatberichten waarbij adressen, postcodes, bedragen, gegevens over betaalpassen en pincodes van de aangevers in deze zaken worden gedeeld. In zaaksdossier 82 is de “iPhone van [verdachte] ” gekoppeld aan de bankierenapp van de aangever. In zaaks-dossier 94 is een foto op de Iphone 12 van verdachte gevonden waaruit blijkt dat er een nieuwe pas is aangevraagd en wordt opgestuurd naar het adres van de aangever in die zaak. Verder is er een notitie op de Iphone 12 van verdachte aangetroffen met bankgegevens van de aangever van zaaksdossier 95.
De rechtbank overweegt voorts dat in een aantal zaakdossiers niet alle feiten aan de orde zijn. Zo is er een aantal keer bijvoorbeeld wel gebeld en /of gehackt (en geld overgeboekt van bijvoorbeeld de spaarrekening naar de lopende rekening), maar uiteindelijk geen geld gepind. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de navolgende feiten:
1. feit 3), zaak 14 (feit 2), zaak 28 (feit 2), zaak 51 (feit 2), zaak 52 (feit 2 en 3)
van feit 1 is wel sprake nu dit feit is gepleegd op dezelfde dag en in dezelfde pleegplaats als de zaaksdossiers 51 en 67, zaak 56 (feit 2), zaak 58 (feit 3), zaak 59 (feit 2), zaak 66 (feit 2), zaak 68 (feit 3), zaak 74 (feit 3), zaak 79 (feit 3), zaak 94 (feit 3).
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich met deze gedragingen meermalen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting, computervredebreuk en diefstal door middel van een valse sleutel. Deze wijze van oplichting en diefstal, waarbij de aangevers eerst telefonisch worden benaderd door een persoon die zich voordoet als bankmedewerker en vervolgens thuis bezocht worden door een tweede persoon om zodoende de beschikking te krijgen over bankpassen en pincodes waarmee vervolgens wordt gepind, vergen een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de verschillende betrokken personen. Verdachte heeft deelgenomen aan dit samenwerkings-verband en had daarin zelfs een leidinggevende rol. Onder andere de korte tijd tussen het bellen van de aangevers, het ophalen van de bankpassen van aangevers en het ten slotte pinnen van de geldbedragen wijst erop dat verdachte in nauw contact stond met de mededaders en intensief met hen samenwerkte. Er was dan ook sprake van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking, dat het medeplegen bewezen kan worden verklaard.
Deelname aan criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat in de periode van 1 oktober 2020 tot 1 maart 2021 sprake is geweest van een groot aantal gevallen van bankhelpdesk-fraude. Inherent aan dit soort feiten is een aanzienlijke mate van organisatie. Zoals uit de hiervoor beschreven modus operandi volgt, zijn de slachtoffers gebeld, zijn de pincodes afhandig gemaakt, zijn de bankpassen bij de slachtoffers thuis opgehaald, is er ingelogd in de internetbankierenomgeving van de slachtoffers, zijn geldbedragen overgeschreven van spaarrekeningen naar lopende rekeningen en zijn opnamelimieten verhoogd. Door verschillende personen is vervolgens met de bankpassen geld gepind en/of zijn goederen met de bankpassen aangeschaft. De telefoons die voor het bellen van de slachtoffers waren aangeschaft, werden eenmalig gebruikt en naderhand op afstand gewist. Deze handelswijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de betrokken personen. Uit voornoemde handelswijze blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid, dat tot oogmerk had om – door middel van oplichting – bankpassen en bijbehorende pincodes te verkrijgen, daarmee computervredebreuk te plegen (door in te loggen op de internetbankierenomgeving, door spaartegoeden over te boeken en door opnamelimieten van bankpassen te verhogen), met als uiteindelijk doel de bankrekeningen van de slachtoffers leeg te halen, door geld op te nemen uit geldautomaten en/of aankopen te doen (diefstal door middel van valse sleutels).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als een deelnemer van voornoemde organisatie. Zoals hiervoor is overwogen, heeft verdachte de slachtoffers gebeld en de groep aangestuurd. Daarnaast heeft hij meermalen ingelogd op de beveiligde internetbankierenomgeving van de slachtoffers en daar handelingen verricht. Met deze gedragingen heeft verdachte een substantieel aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Het voorgaande geldt niet voor de zaaksdossiers 56, 58, 59, 60, 82, 94 en 95, nu deze buiten de periode vallen waar [medeverdachte 2] over heeft verklaard en daarom meer op zichzelf staan.
SamenloopDe officier van justitie en de verdediging hebben de rechtbank verzocht aan te nemen dat bij de feiten 1, 2 en 3 sprake is van eendaadse samenloop . De rechtbank is echter van oordeel dat sprake is van meerdaadse samenloop en overweegt daartoe als volgt.
Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, Sr is sprake indien de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt. De rechtbank is van oordeel dat de strekking van de strafbepalingen in dit geval te veel uiteenloopt om van eendaadse samenloop te kunnen spreken, omdat in de toepasselijke artikelen telkens verschillende belangen worden beschermd. Bovendien is sprake van een feitencomplex, waarbij de verschillende handelingen juist achtereenvolgens plaatsvinden en niet steeds op exact dezelfde wijze, laat staan op dezelfde plaats. De rechtbank heeft immers in het voorgaande vastgesteld dat verdachte nooit op dezelfde plek als de medeverdachten was. Aan verdachte wordt dus niet in wezen één verwijt gemaakt, zodat geen sprake kan zijn van een eendaadse samenloop.
Eindconclusie
De rechtbank acht alle vier de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder 4.4. wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode 19 mei 2020 tot en met 7 september 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen (telkens) met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
rekeninghouders van de ING bank en Rabobank en ABN Amro bank heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten contant geld en/of bankpassen en/of pincodes en/of rekeninggegevens en/of inloggegevens en/of verificatiegegevens, door (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven –
- telefonisch contact op te nemen met slachtoffers en zich daarbij valselijk voor te doen als een medewerker van de ING Bank en/of ABN Amro en/of Rabobank, en
- vervolgens mede te delen dat er vreemde dingen met
debankrekening waren gebeurd en/of dat er (een) frauduleuze en/of vreemde betaling(en) en/of overboeking(en) met de bankrekening(en) van slachtoffers was/waren gedaan en/of dat de computer van voornoemde personen geschoond moest worden en/of gecontroleerd moest worden en/of dat men bezig was om phishing te voorkomen en/of dat de bankpas(sen) behorende bij de bankrekening(en) van personen geblokkeerd en/of vernietigd moest(en) worden en/of dat voornoemde overboeking(en) ongedaan gemaakt moesten worden en
- vervolgens slachtoffers thuis te bezoeken en zich hierbij valselijk voor te doen en/of te legitimeren, als een bankmedewerker, en
- vervolgens (contant) geld en/of de bankpas(sen) en/of pincode(s) en/of rekeninggegevens en/of inloggegevens en/of verificatiegegevens in ontvangst te nemen;
2
in de periode 19 mei 2020 tot en met 7 september 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), telkens opzettelijk en wederrechtelijk in geautomatiseerde werken is binnengedrongen, te weten servers, toebehorende aan de ING Bank of ABN Amro of de Rabobank waarop internetbankierenomgevingen werden gehost waarbij hij, verdachte en zijn mededader(s) (telkens), toegang tot die werken hebben verworven met hulp van een valse sleutel en door het aannemen van een valse hoedanigheid,
immers hebben verdachte en zijn mededader(s) (telkens) zonder daartoe gerechtigd te zijn en door zich voor te doen als de gerechtigde gebruiker en/of rekeninghouder
- met wederrechtelijk verkregen gegevens ingelogd op een bankomgeving behorende bij een rekening van de ING Bank of ABN Amro of Rabobank en
- vervolgens gegevens gewijzigd of overboekingen verricht;
3
in de periode 19 mei 2020 tot en met 7 september 2021 in Nederland meermalen tezamen en in vereniging met een of meer anderen geldbedragen met een totale waarde van vierhonderd achtenvijftigduizend vijfhonderdzesendertig (458.536) euro, die aan anderen dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten meerdere pinpassen en pincodes, tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededader(s) niet gerechtigd/gemachtigd waren;
4
in de periode 1 oktober 2020 tot en met 1 maart 2021 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
- [medeverdachte 3] en
- [medeverdachte 2] en
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 4]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven namelijk de misdrijven als omschreven in artikel 326 (oplichting) en artikel 138ab (computervredebreuk) en artikel 31l lid 1 sub 5 (diefstal door middel van een valse sleutel) van het Wetboek van Strafrecht.
Kennelijke verschrijvingen in de tenlastelegging zijn door de rechtbank in de bewezen-verklaring hersteld. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 69 maanden met aftrek van het voorarrest. Bij haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met artikel 63 Sr en de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met artikel 63 Sr en de overschrijding van de redelijke termijn en de eis van de officier van justitie aanzienlijk te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feitenVerdachte heeft zich samen met anderen gedurende een lange periode in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan zogenoemde bankhelpdeskfraude. De slachtoffers, kwetsbare mensen op hoge leeftijd en in een aantal gevallen ook dementerend, werden telefonisch benaderd door de beller van de dadergroep, die zich voordeed als (fraudehelpdesk-) medewerker van de bank en die de slachtoffers wijs maakte dat hun banktegoed gevaar liep. Op geraffineerde wijze werden de slachtoffers gemanipuleerd zodat zij hun bankpas, hun pincode en in een aantal gevallen ook hun inloggegevens van hun internetbankieren prijsgaven. Vervolgens werden door de verdachten aanzienlijke geldbedragen van de bankrekening gepind dan wel cadeaukaarten aangeschaft of opgewaardeerd. Dit alles om maar één ding te bereiken: zoveel mogelijk geld verdienen. Dat zij hun slachtoffers in radeloze en soms hulpeloze toestand achterlieten door zelfs hun vaste telefoonlijnen door te knippen of hun mobiele apparaten op vliegtuigstand te zetten zodat niet direct hulp kon worden ingeschakeld, namen de verdachten voor lief. Dat was allemaal “part of the job”. Stuitend is dat verdachten wat zij gedaan hebben daadwerkelijk zagen als werk. Verdachte en zijn medeverdachten hebben op georganiseerde en professionele wijze op grote schaal misbruik gemaakt van de goedheid en het gewekte vertrouwen van door hen zorgvuldig uitgekozen kwetsbare slachtoffers, die dachten dat zij op deze wijze konden voorkomen dat zij veel geld zouden kwijtraken. Hun nachtmerrie werd uiteindelijk door toedoen van de verdachten alsnog werkelijkheid. Al het spaargeld dat de slachtoffers hun hele leven lang bij elkaar gespaard hadden, verdween in slechts minuten in de zakken van verdachten. Dit was voor de verdachten nog niet genoeg; in veel gevallen werd niet alleen het volledige spaartegoed van de rekening opgenomen, maar is doorgegaan met overboeken totdat de maximale roodstand op de rekening was bereikt. Hierdoor is niet alleen het vertrouwen dat de slachtoffers in het digitale betalingsverkeer en het bankwezen hadden geschaad, maar ook hun gevoel van veiligheid en vertrouwen in de medemens in ernstige mate aangetast. De verdachten hebben zich hier niets van aangetrokken en hebben enkel oog gehad voor hun eigen financiële gewin.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij geen enkele verantwoordelijk-heid heeft genomen voor zijn daden. Weliswaar zijn meer daders bij deze bankhelpdesk-fraude betrokken geweest, maar de rol van verdachte was beduidend groter dan die van de medeverdachten. De bankhelpdeskfraude was niet mogelijk geweest zonder zijn hulp.
Persoonlijke omstandighedenUit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte liep bovendien nog in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Sterker nog, verdachte is relatief kort na zijn schorsing van de voorlopige hechtenis in deze zaak opnieuw voorlopig gehecht geraakt. De rechtbank vindt het gedrag en de houding van verdachte daarom zeer zorgelijk en dit doet vrezen voor de toekomst.
Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Reclasseringsadvies
De reclassering heeft op 27 oktober 2023 een advies over verdachte opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat verdachte de wens heeft een crimineelvrij bestaan op te bouwen maar dat dit tot op heden niet is gelukt, gezien zijn herhaaldelijke betrokkenheid bij criminele activiteiten die voortkomen uit zijn negatief sociaal netwerk en zijn psychosociaal functioneren. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Omdat de reclassering verdachte wil helpen bij het opbouwen van een pro sociaal leven, wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie motivatie, een ambulante behandelverplichting en een verplichting inzicht te geven in de persoonlijke financiële huishouding.
Overschrijding van de redelijke termijn?
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in het onderhavige geval niet is overschreden aangezien er sprake is van bijzondere omstandig-heden. Het betreft een omvangrijk en complex dossier en door de verdediging zijn meerdere onderzoekswensen ingediend. Daarnaast heeft de verdediging veel verhinderdagen opgegeven waar bij de planning van de inhoudelijke behandeling rekening mee moest worden gehouden.
De strafGelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte een leidende rol binnen de criminele organisatie heeft gehad en eerder is veroordeeld tot al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraffen. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Tevens is rekening gehouden met artikel 63 Sr.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 69 maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

7.1
Algemene uitgangspunten en overwegingen
De ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in hun vorderingen in het kader van een (on)evenredige belasting van het strafgeding
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Twintig benadeelde partijen, waaronder de ING Bank, hebben zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Voor zover het verweer is gevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat deze gelet op hun totale omvang een onevenredige belasting vormen voor het strafproces overweegt de rechtbank als volgt.
Het enkele feit dat er in deze zaak veel vorderingen zijn ingediend, maakt op zichzelf niet dat de vorderingen niet in de strafzaak meegenomen kunnen worden. De behandeling van deze vorderingen als zodanig levert naar het oordeel van de rechtbank niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vorderingen zijn geruime tijd voor de zitting ingediend, op zitting is er voldoende tijd voor uitgetrokken en de vorderingen zijn naar hun aard niet zeer complex. Dat er in de week voor de zitting nog een paar wijzigingen of aanvullingen op enkele vorderingen zijn ingediend, maakt dit niet anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de behandeling van de vorderingen op zich geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, met enkele uitzonderingen die in het navolgende zullen worden besproken.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten 1 tot en met 4 heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partijen die te koppelen zijn aan de bewezenverklaarde feiten bij deze verdachte en dat hij verplicht is de schade van deze benadeelde partijen te vergoeden. De hoogte van het toewijsbaar geachte bedrag zal hieronder per benadeelde partij worden besproken.
Voorts merkt de rechtbank over de materiële schade van de benadeelde partijen als natuurlijke persoon het volgende op. Banken zien het tegenwoordig als een verplichting om slachtoffers van bankhelpdeskfraude te compenseren. Uit het dossier volgt dat dit in een flink aantal zaken ook is gebeurd. Voorts is het de rechtbank ambtshalve bekend dat één van de benadeelde partijen na het indienen van de vordering tot schadevergoeding alsnog de schade volledig van de bank vergoed heeft gekregen. De rechtbank kan niet uitsluiten dat dit ook in andere zaken is gebeurd. De meeste benadeelde partijen zijn echter niet ter zitting verschenen, zodat zij de vragen die hierover bij de rechtbank bestonden, niet hebben kunnen beantwoorden. Gelet op de omvang van de onderhavige vorderingen en het feit dat banken hun klanten tegenwoordig in de regel schadeloos stellen, mag naar het oordeel van de rechtbank van de benadeelde partijen verwacht worden dat zij hun stelling dat zij geen uitkering hebben gehad enigszins met stukken onderbouwen, zoals bijvoorbeeld met een brief van de bank waaruit blijkt dat de schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Aan deze verzwaarde stelplicht is in de meeste gevallen niet voldaan.
In de gevallen waarin een gedeeltelijke uitkering van de bank heeft plaatsgevonden, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat de bank de vordering zelf reeds heeft beoordeeld en heeft vastgesteld dat een deel van het gevorderde bedrag wél en een deel van het gevorderde bedrag níet – binnen hun eigen verplichtingen - voor vergoeding in aanmerking kwam. Voor dat laatste deel staat voor de rechtbank voldoende vast dat de benadeelde partijen nog schade hebben, die niet vergoed is. In de overige gevallen moet nader onderzocht worden of de bank de schade al dan niet inmiddels (na het indienen van de vordering) heeft gecompenseerd. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vorderingen voor zover deze betrekking hebben op de materiële schade die in zijn geheel niet door de bank is vergoed, en waarbij geen stukken over een eventuele (gedeeltelijke) vergoeding door de bank zijn overgelegd, in deze fase van het proces een onevenredige belasting van het stafgeding oplevert. Die benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. Die vorderingen kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Een aantal benadeelde partijen heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen hebben ondervonden van de bewezenverklaarde handelingen en hebben hier (uiteenlopende) bedragen voor gevorderd. Ook hier heeft te gelden dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partijen die gekoppeld kunnen worden aan de bewezenverklaarde feiten en dat hij verplicht is de schade van deze benadeelde partijen te vergoeden. Artikel 6:106 BW bevat een limitatieve opsomming voor gevallen waarin de wet een aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. In het overzichtsarrest van de Hoge Raad (HR:2019:793) zijn overwegingen opgenomen over een “aantasting van de persoon op andere wijze”, als bedoeld in genoemd artikel.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschendingen door verdachte en zijn mededaders mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelden zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in hun eer of goede naam. Er is immers sprake van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Verdachte en zijn mededaders hebben bewust slachtoffers op leeftijd gekozen en op een zeer geraffineerde wijze misbruik gemaakt van deze kwetsbare personen. Zij hebben gedaan alsof de benadeelden financieel gevaar liepen en zij degenen waren die daarbij konden helpen. Zij hebben de illusie gecreëerd dat het veilig was door te doen alsof de pincode na een piep moest worden ingesproken of buiten de aanwezigheid van de bankmedewerker thuis moest worden gezegd. Zij zijn bij de benadeelden thuis de bankpassen gaan ophalen. Zij zijn zelfs de woningen binnengegaan. Geleden immateriële schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,00 billijk.
SchadevergoedingsmaatregelVooruitlopend op de beoordeling van de vorderingen van de verschillende benadeelde partijen, overweegt de rechtbank dat zij de schadevergoedingsmaatregel op zal leggen bij toe te wijzen vorderingen van natuurlijke personen. De schadevergoedingsmaatregel is er met name voor om (natuurlijke) personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding. Een rechtspersoon en professionele organisatie als de ING Bank kan goed in staat worden geacht zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen, in tegensteling tot een natuurlijke persoon. Met de toewijzing van de vordering is de aansprakelijkheid van de verdachte immers gegeven. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dit beginsel af te wijken.
Wettelijke rente
Indien de rechtbank vorderingen tot schadevergoeding geheel of ten dele toewijst, zal de rechtbank daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen, steeds gerekend vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Dit geldt ook voor de op te leggen schadevergoedings-maatregelen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de toegekende schadevergoedingen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
7.2
De benadeelde partij [benadeelde 1] (zaak 10)
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert voor feit 3 een schadevergoeding van € 10.000,00, bestaande uit materiële schade.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat nader onderzocht moet worden of de bank de schade aan de benadeelde partij heeft gecompenseerd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering.
7.3
De benadeelde partij [benadeelde 2] (zaak 11)
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert voor feit 3 een schadevergoeding van
€ 18.190,56, bestaande uit materiële schade. Zij vordert daarnaast een vergoeding voor immateriële schade maar heeft daaraan geen bedrag gekoppeld.
Materiële schade
Uit het schadevergoedingsformulier dat de benadeelde partij heeft ingevuld, blijkt dat de totale schade € 31.531,00 bedraagt maar dat de bank daarvan een bedrag van € 13.340,44 heeft vergoed en dat de benadeelde partij het resterende bedrag vordert.
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 is overwogen, acht de rechtbank tevens een vergoeding van € 500,00 voor de geleden immateriële schade billijk.
7.4
De benadeelde partij [benadeelde 3] (zaak 26)
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert voor feit 3 een schadevergoeding van € 43.000,00, bestaande uit materiële schade.
Materiële schade
Uit het schadevergoedingsformulier dat de benadeelde partij heeft ingevuld, blijkt dat de totale schade € 59.333,15 bedraagt maar dat de bank daarvan een bedrag van € 16.333,15 heeft vergoed en dat de benadeelde partij het resterende bedrag vordert.
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
7.5
De benadeelde partij [benadeelde 4] (zaak 37)
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert voor feiten 1 en 3 een schadevergoeding van
€ 18.660,00, bestaande uit € 17.560,00 aan materiële schade en € 1.100,00 aan immateriële schade (geld geleend van zoon/mantelzorger).
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij het geld dat hij van zijn zoon/mantelzorger heeft geleend, heeft opgevoerd als immateriële schade, maar dit moet als materiële schade worden gezien. Zij zal dit als zodanig beoordelen.
Materiële schadeContante geldopnames
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat nader onderzocht moet worden of de bank de schade aan de benadeelde partij heeft gecompenseerd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Geld geleend van zoon/mantelzorger
Deze schadepost is niet aan te merken als rechtstreekse schade. De rechtbank zal deze schadepost dan ook afwijzen.
7.6
De benadeelde partij [benadeelde 5] (zaak 48)
De benadeelde partij [benadeelde 5] vordert voor feit 3 een schadevergoeding van
€ 6.000,00, bestaande uit materiële schade.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat nader onderzocht moet worden of de bank de schade aan de benadeelde partij heeft gecompenseerd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering.
7.7
De benadeelde partij [benadeelde 6] (zaak 64)
De benadeelde partij [benadeelde 6] vordert voor feiten 1 en 3 een schadevergoeding van € 33.400,00, bestaande uit € 32.900,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit:
  • ING-rekening € 9.900,00
  • Contant geld € 23.000,00
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 9.900,00. Uit het procesdossier alsmede de vordering van de ING, die hierna nog inhoudelijk zal worden besproken, is in voldoende mate gebleken dat de ING niets heeft uitgekeerd. Deze vordering wordt daarom wel toegewezen, in tegenstelling tot de vorderingen van de andere benadeelde partijen.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de overige materiële post ‘contant geld’ een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom nu niet worden ontvangen in deze vordering en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De rechtbank overweegt daartoe dat het een (betwiste) omvangrijke post betreft waarvan niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld of deze voor toewijzing vatbaar is. Dit strafgeding leent zich er niet voor om beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid te stellen naar voren te brengen hetgeen zij ter staving onderscheidenlijk tot verweer tegen dit onderdeel van de vordering kunnen aanvoeren en voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. Hierbij speelt tevens een rol dat in het onderhavige geval eenieder erbij gebaat is dat thans wordt beslist in deze strafzaak.
Immateriële schade
Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 is overwogen, acht de rechtbank tevens een vergoeding van € 500,00 voor de geleden immateriële schade billijk.
7.8
De benadeelde partij [benadeelde 7] (zaak 78)
De benadeelde partij [benadeelde 7] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 5.700,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij het salaris van haar dochter ad € 700,00 heeft opgevoerd als immateriële schade, maar dit moet als materiële schade worden gezien. Zij zal dit als zodanig beoordelen.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat nader onderzocht moet worden hoe dit bedrag is opgebouwd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 is overwogen, acht de rechtbank tevens een vergoeding van € 500,00 voor de geleden immateriële schade billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7.9
De benadeelde partij [benadeelde 8] (zaak 82)
De benadeelde partij [benadeelde 8] vordert voor feit 3 een vergoeding voor immateriële schade maar heeft daaraan geen bedrag gekoppeld.
Immateriële schade
Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 is overwogen, acht de rechtbank een vergoeding van
€ 500,00 voor de geleden immateriële schade billijk.
7.1
De benadeelde partij ING Bank N.V.
De benadeelde partij ING Bank NV (hierna: ING) vordert een schadevergoeding van
€ 153.440,19, bestaande uit materiële schade.
De materiële schade bestaat uit:
  • Schadeloosstelling klanten € 150.980,19
  • Onderzoekskosten € 2.460,00
De rechtbank stelt vast dat de vordering van de ING betrekking heeft op 26 zaken. Daarvan komen de volgende 24 zaken terug in het onderzoek Lupine: 11, 29, 44, 49, 64 en 67 t/m 85. De zaak van klant [naam 4] (geen schade) en de zaak van een klant uit [plaats 2] (naam onbekend), die van de ING een bedrag van € 122,43 vergoed heeft gekregen, komen niet terug in voornoemd onderzoek. Het bedrag van € 122,43 dient daarom te worden afgewezen. Wat uiteindelijk overblijft, is een bedrag van € 150.857,76 (€ 150.980,19 minus € 122,43).
Ontvankelijkheid en materiële schade
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden als voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zo’n verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Voor het aannemen van zodanig verband is niet vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd (ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.3.1.). Bovendien geldt dat voor vergoeding aan de benadeelde partij overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking komt de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek aan de verdachte kan worden toegerekend (ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.4.1.).
De rechtbank is van oordeel dat tussen de bewezenverklaarde feiten door verdachte en de schade van de bank in het onderhavige geval voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de bank door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er geldbedragen zijn weggenomen doordat (in sommige gevallen) overschrijvingsopdrachten in de internetbankierenomgeving van de ING door (toedoen van) verdachten zijn gegeven dan wel doordat de klanten van de ING werden bewogen tot het afgeven van een pinpas en/of het ter beschikking stellen van bijvoorbeeld een pincode, waarna het geld eenvoudig kon worden opgenomen.
De – verplichte – vergoeding door de ING van de geldbedragen die zijn ontvreemd van haar rekeninghouders, is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als rechtstreekse schade. Op grond van artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW komen de door ING gemaakte onderzoekskosten voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat verdachte betrokken is geweest in de zaken 11, 29, 44, 49, 64, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 82, 83, 84 en 85. In zaak 81 (de heer [naam 5] ) kon de betrokkenheid van verdachte niet worden vastgesteld. Uit de vordering van de ING blijkt echter dat de heer [naam 5] een bedrag van € 0,00 van de ING vergoed heeft gekregen. De rechtbank zal de vordering van de ING dan ook toewijzen tot een bedrag van € 150.857,76. De rechtbank zal daarnaast de gemaakte onderzoekskosten van € 2.460,00 toewijzen. In dat kader overweegt de rechtbank dat dit onderzoek, gelet op de hoeveelheid dossiers, de nodige tijd zal hebben gekost en dat de gevorderde kosten daarom redelijk overkomen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De rechtbank acht de hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring, nu met behulp van deze voorwerpen de strafbare feiten zijn begaan dan wel deze voorwerpen uit baten van de strafbare feiten zijn verkregen en deze toebehoren aan verdachte.
8.2
De teruggaven aan de rechtmatige eigenaar
De rechtbank stelt vast dat de hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen pinpassen toe zijn blijven behoren aan de bank. Zij zal dan ook bepalen dat deze aan de rechtmatige eigenaar dienen te worden teruggegeven.
8.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, onder verdachte in beslag zijn genomen en niet aan een ander toebehoren.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 204 dagen die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 november 2019 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36c, 36f, 47, 55, 57, 63, 138ab, 140, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van computervredebreuk, meermalen gepleegd;
feit 3:medeplegen van diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
feit 4:deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 69 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
* drie cadeaubonnen (omschrijving: g687579 waarde ieder 100 euro);
* een datadrager (omschrijving: g688121, grijs/zwart, merk: Apple);
* een datadrager (omschrijving: g687655, Philips);
* een datadrager (omschrijving: g687491);
* een telefoon (omschrijving: g687595 met hoesje met daarin RABO pas goednr. 687596, zilvergrijs, merk: Apple iPhone);
* een telefoon (omschrijving: g687574, zilvergrijs, merk: Apple iPhone);
* een telefoon (omschrijving: g687517, zilvergrijs, merk: Apple iPhone 6s);
* een computer (omschrijving: g688132, zilvergrijs, merk: Apple);
* een datadrager (omschrijving: g687489);
* een cadeaubon (omschrijving: g687605, Mediamarkt);
* een telefoon (omschrijving: g687610, Apple iPhone 6s);
* een telefoon (omschrijving: g687349, Apple iPhone 12);
* een telefoon (omschrijving: g687603, Apple iPhone 6s);
* een telefoon (omschrijving: g687370, grijs, merk: Apple s);
* een telefoon (omschrijving: g687440, Apple iPhone 6s);
* een telefoon (omschrijving: g687426, Apple iPhone s);
* een telefoon (omschrijving: g687620, Apple iPhone 6s);
* een telefoon (omschrijving: g687595, Apple iPhone 6s);
* een telefoon (omschrijving: g687347, Apple iPhone 11);
- gelast de teruggave aan de rechtmatige eigenaar, te weten de Rabobank, van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een pinpas (omschrijving: G687488 pinpas, hoort bij iPhone met goednr. 687440, goudkleurig, merk: Rabobank);
* een pinpas (omschrijving: g687604, Rabobank pinpas);
* een pinpas (omschrijving: g687373, Rabobank pinpas);
* een pinpas (omschrijving: g687611, Rabobank pinpas);
* een pinpas (omschrijving: g687518, Rabobank pinpas);
* een pinpas (omschrijving: g687622, Rabobank pinpas);
* een pinpas (omschrijving: g687431, Rabobank pinpas);
* een pinpas (omschrijving: g687596, Rabobank pinpas);
* een pinpas (omschrijving: g687576, Rabobank pinpas);
- gelast de teruggave aan verdachte van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
* € 6,01 (omschrijving: G_698508);
* vier munten (omschrijving: G_700206 3x10 en 1x0.10 dirham);
* € 9,00 (omschrijving: G_689093);
* een kentekenbewijs (omschrijving: g688696, Piaggio, [chassisnummer] );
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 november 2019 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 21/005625-17
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 204 dagen;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1] (zaak 10)
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[benadeelde 2] (zaak 11)- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]van
€ 18.690, 56, waarvan € 18.190,56 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
-
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2],
€ 18.690, 56te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
129 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
[benadeelde 3] (zaak 26)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 3]van
€ 43.000,00aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
-
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 3],
€ 43.000,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
250 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
[benadeelde 4] (zaak 37)
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de schadepost ‘contante geldopnames’ en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de schadepost ‘geld geleend van zoon/mantelzorger’ af;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 4] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[benadeelde 5] (zaak 48)
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 5] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[benadeelde 6] (zaak 64)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 6]van
€ 10.400,00 waarvan € 9.900,00 aan materiële schade en
€ 500,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
-
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 6] , € 10.400,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
87 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
[benadeelde 7] (zaak 78)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 7]van
€ 500,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
-
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 7] , € 500,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
10 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
[benadeelde 8] (zaak 82)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 8]van
€ 500,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
-
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 8] , € 500,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
10 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
ING Bank N.V.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
ING Bank N.V.van
€ 153.317,76aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. I.M.L. Felix, mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van R. Rozendaal en mr. S.D.M. Bos, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 december 2023.
Mr. I.M.L. Felix, mr. J.P.E. Mullers, mr. S.D.M. Bos en R. Rozendaal zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.