In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 januari 2022. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] in [plaats], vastgesteld op € 209.000 per 1 januari 2020. Tegelijkertijd werd aan belanghebbende de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door [naam 2] en [naam 3].
Tijdens de zitting verklaarde de gemachtigde dat hij het eens was met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde, maar verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, en dat deze termijn met negen maanden was overschreden. De rechtbank kende belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, waarbij € 44,44 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 55,56 voor rekening van de Staat der Nederlanden kwam.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Daarnaast werd belanghebbende in het gelijk gesteld wat betreft de schadevergoeding en proceskosten. De heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden werden ieder veroordeeld tot betaling van € 104,63 aan proceskosten en moesten ook de helft van het griffierecht vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, en openbaar gemaakt op 22 december 2023.