ECLI:NL:RBZWB:2023:9182

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_9139
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak betreffende zorgverlening

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023, wordt het beroep van eisers tegen de brief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van 10 juli 2023 behandeld. In deze brief bevestigt de verweerster dat er geen nader onderzoek zal worden verricht naar de zorgverlening van de overleden (schoon)moeder van eisers. De rechtbank oordeelt dat deze mededeling geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen rechtsgevolg heeft en derhalve niet vatbaar is voor bezwaar of beroep.

De rechtbank heeft eerder, op 22 september 2022, al geoordeeld dat de mededeling van de verweerster geen besluit is en heeft zich toen onbevoegd verklaard. Dit oordeel is in latere uitspraken door zowel de rechtbank als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd. Eisers hebben verzet aangetekend tegen deze eerdere uitspraken, maar de rechtbank blijft bij haar standpunt dat de mededeling van de verweerster niet op rechtsgevolg is gericht.

Eisers hebben verzocht om een voor beroep vatbare beslissing, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen. De rechtbank verklaart zich derhalve onbevoegd en maakt deze uitspraak openbaar. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9139

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers,

en

de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, verweerster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen verweersters brief van 10 juli 2023 waarin verweerster blijft bij de bewoordingen uit haar brief van 13 juli 2022 waarin zij aangeeft geen nader onderzoek naar de zorgverlening van de overleden (schoon)moeder van eiser(s) te gaan doen. Verder geeft verweerster aan dat dit geen besluit is in de zin van (artikel 1:3, eerste lid, van) de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de mededeling dat zij geen nader onderzoek zal verrichten geen rechtsgevolg heeft, en daarmee geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is.
1.1.
Omdat de rechtbank kennelijk onbevoegd is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank heeft op 22 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5537, uitspraak gedaan ter zake de brief van 13 juli 2022. De rechtbank heeft zich toen onbevoegd verklaard, omdat de mededeling dat verweerster geen nader onderzoek naar de zorgverlening van de overleden (schoon)moeder van eiser(s) gaat doen geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Deze mededeling is namelijk niet op rechtsgevolg gericht, maar is slechts de weigering om een feitelijke handeling te verrichten. Eisers zijn tegen deze uitspraak in verzet gegaan en hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
2.1.
In de uitspraak van 24 januari 2023 op het verzet bij de rechtbank, ECLI:NL:RBZWB:2023:428, heeft de rechtbank de uitspraak van 22 september 2022 bevestigd.
2.2.
In de uitspraak van 13 januari 2023, zaaknummer: 202206061/3/A2, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) zich onbevoegd verklaard van het hoger beroep kennis te nemen, omdat tegen een 8:54-uitspraak geen hoger beroep openstaat. Tegen deze uitspraak hebben eisers verzet ingesteld.
2.3.
In verzet bij de ABRvS zijn eisers gehoord. In de uitspraak van 21 juni 2023 op het verzet bij de ABRvS, zaaknummer: 202206061/4/A2, stelt de ABRvS vast dat de rechtbank begrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat de mededeling van verweerster van 13 juli 2022 dat zij op dat moment geen aanleiding zag tot nader onderzoek geen besluit is in de zin van de Awb. De rechtbank kon zich daarom onbevoegd verklaren met toepassing van artikel 8:54, eerste lid van de Awb.
2.4.
Eisers hebben verweerster op 22 juni 2023 verzocht om een voor beroep vatbare beslissing met betrekking tot het in de brief van 13 juli 2022 neergelegde standpunt. In de brief van 10 juli 2023 herhaalt verweerster het in de brief van 13 juli 2022 reeds ingenomen standpunt. Dat standpunt is dat er geen nader onderzoek wordt verricht, dat deze mededeling niet op rechtsgevolg is gericht en dat er daarmee geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is genomen.
2.5.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de brief van 10 juli 2023. Over de aard en de strekking van deze brief, die geen andere is dan de brief van 13 juli 2022, heeft de rechtbank zich al uitgelaten in de hiervoor genoemde uitspraken van 22 september 2022 en 24 januari 2023. Dit oordeel is bevestigd in de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS van 13 januari 2023 en 21 juni 2023. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen. Eisers hebben verzocht om gehoord te worden. Hiervoor ziet de rechtbank geen aanleiding, gelet op het kennelijke karakter van de onbevoegdheid.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 22 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.