ECLI:NL:RBZWB:2023:428

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4064
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak inzake besluit Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

In deze zaak hebben opposanten, [naam opposant 1] en [naam opposant 2], beroep ingesteld tegen een brief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van 13 juli 2022. De rechtbank heeft zich bij uitspraak van 22 september 2022 onbevoegd verklaard om van dit beroep kennis te nemen. Tegen deze uitspraak hebben de opposanten verzet ingesteld. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeerde dat de brief van de Inspectie geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor er geen beroep bij de bestuursrechter openstond.

In het verzet beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. De opposanten voeren aan dat de uitspraak onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat deze door een enkelvoudige kamer buiten zitting is gedaan en niet door de griffier is ondertekend. De rechtbank oordeelt dat de uitspraak voldoet aan de vereisten van de Awb, ook al ontbreekt de handtekening van de griffier. De rechtbank stelt vast dat de griffier verhinderd was om te ondertekenen, wat in de uitspraak is vermeld.

De opposanten stellen verder dat de brief van de Inspectie wel een besluit is, omdat deze rechtsgevolgen heeft voor hen. De rechtbank is het hier niet mee eens en verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling, waarin is vastgesteld dat een mededeling van de Inspectie niet op rechtsgevolg is gericht. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. Het verzet wordt ongegrond verklaard, en de buiten-zittinguitspraak blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4064 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2023 op het verzet van

[naam opposant 1] en [naam opposant 2] , te [woonplaats opposanten] , opposanten.

Procesverloop

Opposanten hebben tegen de brief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (de Inspectie) van 13 juli 2022 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 22 september 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposanten hebben niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de brief van 13 juli 2022 van de Inspectie geen besluit is in de zin van de Awb en er geen beroep bij de bestuursrechter open staat.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3 Opposanten voeren tegen de uitspraak van de rechtbank – samengevat – aan dat de uitspraak van de rechtbank op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Dit doordat de zaak door een enkelvoudige kamer, buiten zitting is afgedaan, maar ook doordat de uitspraak niet door de griffier is ondertekend. Opposanten menen dat de rechtbank opposanten daarmee (bewust) het recht op hoger beroep heeft ontnomen. Verder zijn opposanten van oordeel dat de beslissing van 13 juli 2022 van de Inspectie wel een besluit is in de zin van de Awb en voeren daarvoor aan dat de beslissing rechtsgevolgen heeft voor opposanten.
Mocht de enkelvoudige kamer van rechtbank zonder zitting uitspraak doen?
4. Ingevolge artikel 8:10, eerste lid, van de Awb worden zaken die bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt, in behandeling genomen door een enkelvoudige kamer. Indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter, verwijst zij deze op grond van het tweede lid van artikel 8:10 Awb naar een meervoudige kamer.
4.1.
Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke behandeling van het beroepschrift, dient de rechtbank eerst antwoord te geven op de vraag of de brief van de Inspectie van 13 juli 2022 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Niet is gebleken dat de zaak niet geschikt was voor beoordeling door een enkelvoudige kamer. Artikel 8:54 van de Awb biedt de bestuursrechter de mogelijkheid om op een beroep zonder zitting uitspraak te doen. Of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is kennis te nemen van het beroepschrift, ligt thans in dit verzet voor. Deze grond slaagt niet.
Kan de uitspraak van de rechtbank stand houden omdat de uitspraak niet door de griffier is ondertekend?
5. Opposanten stellen dat er sprake is van een grovelijke schending van de goede procesorde en achten het aannemelijk dat nu de griffier de uitspraak niet heeft ondertekend, er geen overleg heeft plaatsgevonden met de griffier of dat de griffier het oneens is met de uitspraak en om die reden heeft geweigerd om zijn handtekening te zetten.
5.1.
Deze grond slaagt evenmin. Artikel 8:77, derde lid, van de Awb bepaalt dat de uitspraak wordt ondertekend door de rechter en de griffier en dat bij verhindering van de rechter of de griffier dit in de uitspraak wordt vermeld. Op de uitspraak van de rechtbank van 22 september 2022 is vermeld: "De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen." Dat de handtekening van de griffier ontbreekt betekent alleen wat er is vermeld: dat de griffier verhinderd is om de uitspraak te ondertekenen. De uitspraak voldoet daarmee aan de gestelde vereisten uit artikel 8:77 van de Awb en is op de juiste wijze ondertekend. [1]
Is er sprake van een beslissing in de zin van Awb?
6. Opposanten stellen dat de brief van 13 juli 2022 van de Inspectie wel een besluit in de zin van de Awb is, omdat dat de beslissing rechtsgevolgen heeft voor opposanten
6.1.
De verzetrechter is met de rechtbank van oordeel dat de brief van 13 juli 2022 niet aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is sprake als een bestuursorgaan een schriftelijke beslissing heeft genomen, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een op rechtsgevolg gerichte actie. De beslissing zelf moet de rechtspositie van de betrokkene wijzigen en die wijziging van de rechtspositie moet dan ook nog voortvloeien uit een publiekrechtelijke taak of bevoegdheid. Ter voorlichting van opposanten wordt daaraan nog toegevoegd dat het dan niet gaat om eventuele beslissingen tot het toepassen of niet toepassen van strafrechtelijke bevoegheden.
6.2.
Zoals de Afdeling in haar uitspraken van 29 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2170) en 8 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2753) heeft overwogen, is een mededeling van de Inspectie dat zij een melding zal onderzoeken, niet op rechtsgevolg gericht, maar een aankondiging van een feitelijke handeling. De Afdeling heeft daarbij ook overwogen dat de mededeling van de Inspectie dat geen nader onderzoek zal worden verricht, evenmin een besluit is. Dat er wellicht verschillen zijn tussen de kwestie waarin opposanten de inspectie toe nadere actie proberen te bewegen en de onderliggende casussen van die uitspraken, maakt niet dat er in het onderhavige geval een andere conclusie mogelijk is.
7. In wat opposanten hebben aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 22 september 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 24 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten