ECLI:NL:RBZWB:2023:428
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak inzake besluit Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
In deze zaak hebben opposanten, [naam opposant 1] en [naam opposant 2], beroep ingesteld tegen een brief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van 13 juli 2022. De rechtbank heeft zich bij uitspraak van 22 september 2022 onbevoegd verklaard om van dit beroep kennis te nemen. Tegen deze uitspraak hebben de opposanten verzet ingesteld. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeerde dat de brief van de Inspectie geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor er geen beroep bij de bestuursrechter openstond.
In het verzet beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. De opposanten voeren aan dat de uitspraak onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat deze door een enkelvoudige kamer buiten zitting is gedaan en niet door de griffier is ondertekend. De rechtbank oordeelt dat de uitspraak voldoet aan de vereisten van de Awb, ook al ontbreekt de handtekening van de griffier. De rechtbank stelt vast dat de griffier verhinderd was om te ondertekenen, wat in de uitspraak is vermeld.
De opposanten stellen verder dat de brief van de Inspectie wel een besluit is, omdat deze rechtsgevolgen heeft voor hen. De rechtbank is het hier niet mee eens en verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling, waarin is vastgesteld dat een mededeling van de Inspectie niet op rechtsgevolg is gericht. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. Het verzet wordt ongegrond verklaard, en de buiten-zittinguitspraak blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.