ECLI:NL:RBZWB:2023:9089
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en belastingrente door belanghebbende woonachtig in Duitsland
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023, wordt het beroep van een belanghebbende, woonachtig in Duitsland, tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2019 en de daarbij opgelegde belastingrente beoordeeld. De inspecteur van de Belastingdienst had aan de belanghebbende een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.657, met een belastingrente van € 546. De rechtbank behandelt het beroep dat de belanghebbende had ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 oktober 2022, waarin het bezwaar ongegrond was verklaard.
De rechtbank concludeert dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld en dat er geen aanleiding is om de belastingrente te matigen. Belanghebbende had aangevoerd dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met een bedrag van € 9.025 aan verrekenbare loonheffing en dat hij recht had op een lager belastingtarief omdat hij AOW-gerechtigd was. De rechtbank oordeelt echter dat belanghebbende niet verzekerd is voor de Nederlandse volksverzekeringen en dat de belastingtarieven correct zijn toegepast. Bovendien wordt de belastingrente als terecht beschouwd, aangezien deze is berekend volgens de wettelijke regeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat zowel de aanslag als de belastingrentebeschikking in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.