3.1[eiser] vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de volgende voorziening als bedoeld in artikel 254 Rv te treffen:
a. Het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 4.4 van de arbeidsovereenkomst die tussen partijen bestaat met onmiddellijke ingang te schorsen, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter geraden acht, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW over de periode vanaf 1 november 2023 tot het moment dat de werking van het concurrentiebeding is geschorst; dan wel
[gedaagde] te gebieden dat zij zal gedogen dat hij, [eiser] , vanaf
1 november 2023 elders mag werken, meer in concreto voor [bedrijf] en gelieerde ondernemingen, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningen-rechter geraden acht, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW over de periode vanaf 1 november 2023 tot het moment dat de werking van het concurrentiebeding is geschorst; dan wel
[gedaagde] te gebieden dat zij zal gedogen dat hij, [eiser] , vanaf
1 november 2023 elders mag werken, meer in concreto voor [bedrijf] en gelieerde ondernemingen, met dien verstande dat het hem daarbij niet is toegestaan werkzaam te zijn voor klanten die in het afgelopen jaar diensten en/of producten hebben afgenomen van [gedaagde] , althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter geraden acht, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW over de periode vanaf
1 november 2023 tot het moment dat de werking van het concurrentiebeding is geschorst;
voor zover [gedaagde] zich op het concurrentiebeding zou blijven beroepen en hij, [eiser] , in afwachting van de bodemprocedure zich daardoor genoodzaakt ziet af te zien van indiensttreding bij [bedrijf] en gelieerde ondernemingen, [gedaagde] te veroordelen aan hem voor de duur van de beperking bij wijze van voorschot op een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW te voldoen een bedrag van
€ 7.716,00 bruto per maand, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
[gedaagde] te veroordelen aan hem voor de duur van de beperking bij wijze van voorschot op een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW te voldoen een bedrag van
€ 7.716,00 bruto per maand, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
zowel primair, als subsidiair:
de nakosten (krachtens artikel 237 lid 4 Rv) te begroten op een half salarispunt van het toegewezen salaris voor de gemachtigde met een maximum van € 132,00, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [gedaagde] daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van de algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder salaris gemachtigde.