ECLI:NL:RBZWB:2023:9016

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
10774700 \ VV EXPL 23-101 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing concurrentiebeding in arbeidsovereenkomst en vordering tot betaling van vergoeding

In deze zaak vordert de werknemer, [eiser], in kort geding de schorsing van het concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] B.V. en een vergoeding voor de periode dat hij niet bij een nieuwe werkgever kan werken. De werknemer is sinds 1 maart 2019 in dienst bij [gedaagde] als Export Manager en heeft een aanbod ontvangen van [bedrijf] B.V. om daar in dienst te treden. [gedaagde] heeft geweigerd om het concurrentiebeding te schorsen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak. De kantonrechter oordeelt dat er een reëel risico bestaat dat de overstap van [eiser] naar [bedrijf] het bedrijfsdebiet van [gedaagde] zou aantasten, gezien de overlap in producten en klanten tussen beide bedrijven. De rechter concludeert dat het concurrentiebeding niet onbillijk is en dat de werknemer niet voldoende heeft aangetoond dat hij door het beding in belangrijke mate wordt belemmerd om elders te werken. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10774700 \ VV EXPL 23-101
Vonnis in kort geding van 21 december 2023
in de zaak van
[eiser]
te [plaats 1]
eisende partij
hierna te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. D.M. van Straten-aan de Wiel
tegen
[gedaagde] B.V.
te [plaats 2]
gedaagde partij
hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigden: mrs. M.A.C. Geurts en A.M.B. Munsters

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling op 6 december 2023, waarvan door de griffier
aantekeningen zijn gemaakt
  • de spreekaantekeningen van [eiser]
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde]

2.De feiten

2.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
a. [gedaagde] ontwerpt, produceert en levert speel- en sporttoestellen voor kinderen, jongeren, volwassen en senioren. Zij richt zich op de zogenoemde B2B-markt en heeft een eigen organisatie in Nederland, België en Duitsland, alsook vaste dealers in andere Europese landen.
Met ingang van 1 maart 2019 is [eiser] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij [gedaagde] werkzaam in de functie van Export Manager tegen een salaris van € 5.084,60 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten, bij een 36-urige werkweek.
Als Export Manager legt en onderhoudt [eiser] contacten met nieuwe en bestaande klanten in het binnen- en buitenland en is hij verantwoordelijk voor het maken van verkoopstrategieën, die hij aan (potentiële) distributeurs voorlegt om hen ervan te overtuigen producten van [gedaagde] af te nemen. Daarnaast bezoekt [eiser] (internationale) beurzen, onderzoekt hij nieuwe markten en beantwoordt hij vragen van klanten op het gebied van invoerrechten, verkoopcijfers, etc.
In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst zijn onder meer de volgende bedingen opgenomen:

4. Het is werknemer verboden binnen een tijdvak van 12 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst – ongeacht de wijze waarop en de redenen waarom de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen – om (binnen een kring met werkgever als middelpunt en met een straal van 250 km in enigerlei vorm, direct of indirect, werkzaam, behulpzaam of betrokken te zijn bij een bedrijf gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgever of een aan werkgever gelieerde onderneming, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben, tenzij werknemer daartoe voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever heeft gekregen, aan welke toestemming werkgever voorwaarden kan verbinden.
(…)
6. Indien de werknemer in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in dit artikel leden 1 tot en met 5 handelt, zal hij/zij aan de werkgever, zulks in uitdrukkelijke afwijking van art. 7:650 leden 3 t/m 5 BW en zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, voor iedere overtreding een boete verbeuren ten bedrage van EUR 5.000,00, alsmede een boete ten bedrage van EUR 500,00 voor elke dag of een gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om in plaats van de boete volledige schadevergoeding te vorderen van werknemer.
Op 28 september 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat hij per 1 november 2023 in dienst zou willen treden bij [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) en heeft hij gevraagd om hem te ontheffen uit het concurrentiebeding.
[gedaagde] heeft op de vraag van [eiser] afwijzend gereageerd. Zij was wel bereid om de duur van het in artikel 4 sub 4 van de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding te verkorten tot 10 maanden.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de volgende voorziening als bedoeld in artikel 254 Rv te treffen:
primair:
a. Het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 4.4 van de arbeidsovereenkomst die tussen partijen bestaat met onmiddellijke ingang te schorsen, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter geraden acht, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW over de periode vanaf 1 november 2023 tot het moment dat de werking van het concurrentiebeding is geschorst; dan wel
[gedaagde] te gebieden dat zij zal gedogen dat hij, [eiser] , vanaf
1 november 2023 elders mag werken, meer in concreto voor [bedrijf] en gelieerde ondernemingen, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningen-rechter geraden acht, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW over de periode vanaf 1 november 2023 tot het moment dat de werking van het concurrentiebeding is geschorst; dan wel
[gedaagde] te gebieden dat zij zal gedogen dat hij, [eiser] , vanaf
1 november 2023 elders mag werken, meer in concreto voor [bedrijf] en gelieerde ondernemingen, met dien verstande dat het hem daarbij niet is toegestaan werkzaam te zijn voor klanten die in het afgelopen jaar diensten en/of producten hebben afgenomen van [gedaagde] , althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter geraden acht, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW over de periode vanaf
1 november 2023 tot het moment dat de werking van het concurrentiebeding is geschorst;
voor zover [gedaagde] zich op het concurrentiebeding zou blijven beroepen en hij, [eiser] , in afwachting van de bodemprocedure zich daardoor genoodzaakt ziet af te zien van indiensttreding bij [bedrijf] en gelieerde ondernemingen, [gedaagde] te veroordelen aan hem voor de duur van de beperking bij wijze van voorschot op een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW te voldoen een bedrag van
€ 7.716,00 bruto per maand, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen aan hem voor de duur van de beperking bij wijze van voorschot op een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW te voldoen een bedrag van
€ 7.716,00 bruto per maand, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
zowel primair, als subsidiair:
de nakosten (krachtens artikel 237 lid 4 Rv) te begroten op een half salarispunt van het toegewezen salaris voor de gemachtigde met een maximum van € 132,00, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [gedaagde] daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van de algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder salaris gemachtigde.
3.2
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , althans tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen, met veroordeling van [eiser] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Alvorens te komen tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil dient te worden beoordeeld of [eiser] bij de door hem gevorderde voorziening een spoedeisend belang heeft. Vervolgens moet worden beoordeeld of het aannemelijk is dat een door [eiser] in een bodem-procedure in te stellen vordering tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het concurrentiebeding, waarop de thans gevorderde schorsing van dat beding vooruit loopt, een zodanige kans van slagen heeft dat het - mede gelet op de belangen van partijen over en weer - gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening indien daartoe gronden bestaan. Daarbij geldt bovendien dat in deze kort gedingprocedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2
[eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft aangezien hij op korte termijn aan [bedrijf] moet laten weten of hij haar aanbod om daar in dienst te treden aanvaardt. [eiser] wil duidelijkheid of hij ingeval van aanvaarding het concurrentiebeding overtreedt. Geoordeeld wordt dat de door [eiser] verlangde zekerheid, ook al is die vervat in een voorlopig oordeel, maakt dat hij voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde uitspraak en hij dus in zijn vorderingen kan worden ontvangen. Overigens heeft [gedaagde] tegen de gestelde spoedeisendheid geen verweer gevoerd.
4.3
Onderwerp van geschil is het in artikel 4 sub 4 van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding, zoals dat hierboven bij 2.1 sub d is weergegeven. Op grond van dat beding is [eiser] gedurende 12 maanden na de beëindiging van het dienstverband bij [gedaagde] beperkt in zijn mogelijkheden om elders werkzaam te zijn.
4.4
Krachtens artikel 7:653 lid 1 BW is een beding in een arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn slechts geldig indien de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en het beding schriftelijk is overeengekomen met een meerderjarige werknemer. Daarvan is hier sprake. Een dergelijk concurrentiebeding is bedoeld ter bescherming van het bedrijfsdebiet van de werkgever, dat wil zeggen ter bescherming van de door inzicht, inspanning en kennis door de werkgever opgebouwde know-how, alsmede haar reputatie of goodwill, tegen de mogelijkheid dat de (gewezen) werknemer werkzaamheden van gelijke aard voor zichzelf of ten behoeve van een andere werkgever gaat verrichten.
4.5
[eiser] vordert primair om bij wege van onmiddellijke voorziening, tot het moment dat in een bodemprocedure is beslist, het concurrentiebeding in artikel 4 sub 4 van de arbeidsovereenkomst te schorsen, dan wel [gedaagde] te gebieden om te gedogen dat hij voor [bedrijf] werkzaam is. [gedaagde] voert verweer tegen deze vordering, stellende, kort gezegd, dat [bedrijf] een concurrent van haar is en dat zij belang heeft bij handhaving van het beding om haar bedrijfsdebiet te beschermen. Beoordeeld moet worden of, voor zover sprake is van met elkaar concurrerende ondernemingen, het aannemelijk is dat de bodemrechter het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3, onder b BW geheel of gedeeltelijk zal vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] , [eiser] door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
4.6
Partijen hebben uitgebreid stil gestaan bij de verschillen en overeenkomsten in de economische activiteiten van [gedaagde] en [bedrijf] . Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] voldoende gesteld en onder andere met verwijzing naar de website van [bedrijf] voldoende onderbouwd dat er een overlap is in het productaanbod van beide ondernemingen en de (potentiële) afnemers daarvan, zodat zij in zoverre als elkaars concurrent kunnen worden beschouwd. Beide ondernemingen vervaardigen verschillende typen speeltoestellen en verkopen die in Europese landen aan niet-consumenten, zoals gemeenten, scholen en horeca. Dat in het handelsregister aan beide ondernemingen een andere SBI-code is toegekend is, anders dan [eiser] lijkt te menen, in het kader van deze procedure niet relevant. Van ondergeschikt belang is verder dat de producten van beide ondernemingen van verschillende materialen zijn gemaakt, een verschillende (Nederlandse of Duitse) certificering hebben en in ontwerp van elkaar verschillen.
4.7
Met alleen het voorgaande is niet gezegd dat [eiser] door een eventuele indiensttreding bij [bedrijf] zonder meer in strijd met het concurrentiebeding handelt. Een concurrentiebeding is immers niet bedoeld om een werknemer te allen tijde te verhinderen naar een andere werkgever ‘over te stappen’ maar is bedoeld om het bedrijfsdebiet, de opgebouwde know-how en goodwill van de (huidige) werkgever te beschermen. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan betekent niet onmiddellijk dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer naar een andere onderneming die (deels) in hetzelfde marktsegment actief is, in zijn bedrijfsdebiet wordt aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die hij bij zijn werkgever heeft opgedaan ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer naar een andere werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap.
4.8
Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor die in de concurrentieslag met de voormalige werk-gever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de voormalige werkgever dat deze klanten naar zijn onderneming overstappen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6776, rov. 5.6 en tevens Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7739, rov. 5.7).
In dit verband voert [gedaagde] aan dat [eiser] door zijn functie van Export Manager specifieke en essentiële kennis heeft van de werkprocessen bij [gedaagde] , van toestelontwerpen en -tekeningen, van (potentiële) klanten, strategieën en van de plannen van [gedaagde] voor de komende jaren. Tevens heeft hij toegang tot informatie omtrent producten, toeleveranciers en prijzen c.q. marges en overige informatie die [bedrijf] in staat kan stellen om ten koste van [gedaagde] een groter marktaandeel te verwerven. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] dit in onvoldoende mate weersproken om de vrees weg te kunnen nemen dat hij zijn bij [gedaagde] verkregen kennis en ervaring ten dienste van [bedrijf] zal stellen zodra hij daar werkzaam is. Integendeel, in de functie van New Business Manager die [bedrijf] aan hem heeft aangeboden zal [eiser] wellicht op termijn de door hem geambieerde leidinggevende rol krijgen waarin hij zijn eigen team mag samenstellen en medewerkers zal mogen aansturen, maar voor de kleinere speler die [bedrijf] volgens [eiser] is vereist dit naar alle waarschijnlijkheid dat [eiser] allereerst alleen of met slechts beperkte ondersteuning naar mogelijkheden voor expansie van de activiteiten van [bedrijf] zal zoeken. Dat hij daarbij met zijn kennis, ervaring en contacten niet in het vaarwater van [gedaagde] komt is op voorhand beslist niet uitgesloten, te meer nu [eiser] weet en ook aan [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt dat [bedrijf] op termijn de ambitie heeft om zich verder te ontwikkelen op de professionele markt voor speeltoestellen.
4.9
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt daarom uit de stellingen van [eiser] niet, althans onvoldoende overtuigend om in het kader van deze kort geding-procedure voorshands aannemelijk te achten dat hij de door hem bij [gedaagde] opgedane kennis en ervaring al dan niet onbewust ten dienste van [bedrijf] zal stellen. Aldus bestaat een reëel risico dat zijn overstap naar [bedrijf] het bedrijfsdebiet van [gedaagde] aantast.
4.1
[eiser] voert nog aan dat het concurrentiebeding zeer ruim is geformuleerd en hij aanzienlijk wordt beperkt in zijn vrije arbeidskeuze. Echter, ook wanneer dit standpunt zou worden aanvaard kan dit hem niet baten. Duidelijk is immers dat de door hem gevorderde schorsing van het beding louter is bedoeld om bij [bedrijf] in dienst te kunnen treden. Gebleken is dat [eiser] voldoende werkervaring in andere branches dan die van de speeltoestellen heeft opgedaan, terwijl hij niet stelt of doet blijken dat hij niet elders werkzaam zou kunnen zijn, al dan niet tegen een vergelijkbaar hoger salaris als [bedrijf] hem heeft aangeboden.
4.11
In de omstandigheden van het geval acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat een door [eiser] in een bodemprocedure in te stellen vordering tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het concurrentiebeding een zodanige kans van slagen heeft dat het, mede gelet op de belangen over en weer, gerechtvaardigd is om op de toewijzing van een dergelijke vordering vooruit te lopen door het treffen van de thans gevorderde voorlopige voorziening. De vordering om het concurrentiebeding te schorsen en de vorderingen die beogen dat [gedaagde] toestaat dat [eiser] bij [bedrijf] werkzaam is, zullen dan ook worden afgewezen.
4.12
Dit lot treft ook de primair en subsidiair ingestelde vorderingen tot veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] maandelijks een bedrag te voldoen dat gelijk is aan het salaris dat [eiser] bij [bedrijf] zou kunnen verdienen. Op grond van artikel 7:653 lid 5 BW kan de rechter, indien het concurrentiebeding [eiser] in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van [gedaagde] werkzaam te zijn, bepalen dat [gedaagde] voor de duur van de beperking een vergoeding dient te betalen. De hoogte van die vergoeding wordt met het oog op de omstandigheden van het geval naar billijkheid vastgesteld. Daargelaten dat [eiser] nog bij [gedaagde] in dienst is en van haar salaris ontvangt, is niet uitgesloten dat [eiser] in andere branches c.q. bij andere werkgevers dan [bedrijf] zou kunnen werken. Dat hij door het concurrentiebeding in belangrijke mate wordt belemmerd om elders werkzaam te zijn wordt door [eiser] niet gesteld of onderbouwd.
4.13
Aangezien [eiser] ongelijk krijgt zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 793,00.

5.De beslissing

De kantonrechter, recht sprekend in kort geding:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 793,00;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.