ECLI:NL:RBZWB:2023:8992

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
22/5305 en 22/5310
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van kostenaftrek en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023, beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor de jaren 2018 en 2019 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, welke door belanghebbende werden betwist. De rechtbank behandelt de beroepen en concludeert dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende had in zijn aangiften kosten in mindering gebracht, maar de inspecteur heeft deze bedragen niet geaccepteerd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de kostenaftrek terecht heeft geweigerd, omdat de kosten bij de vennootschappen thuishoren en er geen aanleiding is voor een afwaardering van de rekening-courant vordering.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met 17 maanden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 1.500 toe. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, maar veroordeelt de inspecteur tot betaling van de schadevergoeding, het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5305 en 22/5310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 4 oktober 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2018 en 2019 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.380 (2018) en € 21.821 (2019) (de aanslagen).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen. Namens de inspecteur hebben mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] deelgenomen, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen terecht en naar de juiste hoogte zijn opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is bestuurder en enig aandeelhouder van [B.V. 1] ( [B.V. 1] ) . Middels [stichting ] houdt hij alle aandelen in [B.V. 2] . Hij is enig bestuurder van [stichting ] .
4.1.
Belanghebbende heeft in de aangiften een bedrag van € 4.358 (2018) en € 4.588 (2019) in mindering gebracht op zijn inkomen uit werk en woning. De inspecteur heeft de bedragen niet geaccepteerd en de aanslagen in afwijking van de aangiften opgelegd.

Motivering

Ontvankelijkheid
5. De rechtbank stelt vast dat zij het beroepschrift één dag na afloop van de beroepstermijn heeft ontvangen. Het beroepschrift is gedagtekend op 9 november 2022. Dat is zes dagen voor het aflopen van de beroepstermijn. Bij het beroepschrift is een enveloppe gevoegd met een poststempel van 9 november 2022 en een retourlabel. In die gesloten enveloppe bevond zich hetzelfde beroepschrift. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd, zodat het tijdig is ingediend. [1]
Mag belanghebbende kosten in aftrek nemen?
5.1.
Belanghebbende stelt dat hij kosten van de vennootschappen heeft voldaan en daarom recht te hebben op kostenaftrek. Uitgaande van de juistheid van de stelling van belanghebbende dat het kosten van de vennootschappen betreft overweegt de rechtbank als volgt. Belanghebbende heeft kosten van de vennootschap betaald. Er is dan geen aanleiding om de kosten in privé in aftrek te nemen, omdat de kosten bij de vennootschappen thuishoren. Dit is administratief ook als zodanig verwerkt nu belanghebbende in rekening-courant is gecrediteerd voor de door hem betaalde bedragen.
5.2.
Voor een afwaardering van de ontstane rekening-courant vordering op de vennootschappen bestaat naar het oordeel van de rechtbank evenmin aanleiding. Belanghebbende heeft gesteld dat géén sprake is van een bodemloze put. Hij heeft aangegeven dat bij de vennootschappen sprake was van positieve financiële vooruitzichten. Uitgaande van de juistheid van de stellingen van belanghebbende bestaat dan geen reden voor het afwaarderen van de rekening-courant vordering.
Bovendien heeft belanghebbende gesteld dat een onafhankelijke derde géén financiering zou hebben verstrekt aan de vennootschappen. De rechtbank leidt daaruit af dat de financiering is verstrekt uit aandeelhoudersmotieven zodat sprake is van een onzakelijke lening waarop evenmin een afwaarderingsverlies kán worden genomen.
5.3.
Nu er verder geen gronden zijn aangevoerd is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat de inspecteur de kostenaftrek terecht heeft geweigerd.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijk termijn
6. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. [2] De inspecteur heeft het oudste bezwaar van belanghebbende ontvangen op 28 juli 2020. De rechtbank doet uitspraak op 21 december 2023 waarmee de redelijke termijn is overschreven met (afgerond) 17 maanden.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarom recht op een schadevergoeding van € 1.500. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 4 oktober 2022, zodat de bezwaarfase (afgerond) 27 maanden heeft geduurd. Omdat de overschrijding van 17 maanden geheel toe te rekenen is aan de bezwaarfase, veroordeelt de rechtbank de inspecteur tot betaling van deze vergoeding.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank de opgelegde aanslagen en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente in stand laat. Wel ontvangt belanghebbende € 1.500 als immateriëleschadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijk termijn.
7.1.
Omdat belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Tussen partijen is ter zitting vast komen te staan dat belanghebbende in aanmerking komt voor een reiskostenvergoeding van € 20 en een vergoeding wegens verletkosten van € 100. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te beslissen.
Belanghebbende heeft tenslotte verzocht om vergoeding van € 100 wegens kopieerkosten en advieskosten. Deze kosten worden niet genoemd in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld om in aanmerking te komen voor een proceskostenvergoeding vanwege door een derde beroepsmatig geleverde rechtsbijstand overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is gemaakt dat dergelijke bijstand is verleend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 120 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 21 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:9, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht.
2.Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.