ECLI:NL:RBZWB:2023:8991

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
22/4497
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de vraag naar nieuw feit

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013 beoordeeld. De inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.204 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.212. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de navorderingsaanslag. De rechtbank heeft op 9 november 2023 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. I.J. Janssens, en de inspecteur werd vertegenwoordigd door twee inspecteurs.

De rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslag onbevoegd is opgelegd, omdat de inspecteur niet heeft aangetoond dat er sprake was van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De inspecteur had gesteld dat de conclusie van een derdenonderzoek een nieuw feit vormde, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er nieuwe informatie was die niet al door belanghebbende was verstrekt. De rechtbank vernietigt daarom de navorderingsaanslag en de uitspraak op bezwaar.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden en kent een schadevergoeding van € 1.000 toe. De rechtbank bepaalt verder dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De totale vergoeding voor proceskosten bedraagt € 1.674. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. I.J. Janssens),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 augustus 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.204 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.212.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de inspecteur hebben [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag bevoegd is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslag onbevoegd is opgelegd en moet worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op 31 maart 2014 de aangifte IB/PVV 2013 (de aangifte) ingediend. Onderdeel van de aangifte was een negatief resultaat uit overig werkzaamheden naar een bedrag van € 17.200. Het negatief resultaat is opgekomen uit een participatie in [fonds] .
4.1.
Naar aanleiding van de ingediende aangifte heeft de inspecteur twee maal vragen gesteld aan belanghebbende over het aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden. De volgende informatie werd gevraagd:
Eerste informatieverzoek
“Inkomsten uit overig werk
In de aangifte is bij inkomsten uit overig werk een bedrag afgetrokken van
€ 17.200 voor kosten in verband met resultaat uit werkzaamheden. Om te kunnen
beoordelen of u recht hebt op aftrek van deze kosten, verzoek ik u mij de
volgende informatie te sturen:
- een specificatie van de kosten;
- een toelichting waarom sprake was van zakelijke kosten;
- de nota's en betalingsbewijzen van de afgetrokken kosten.
- een antwoord op de vraag wat voor inkomsten u verwacht, vergezeld van
stukken die hierop betrekking hebben.”
Tweede informatieverzoek
“Inkomsten uit overig werkt
Uit uw reactie blijkt dat u deelnemer bent in een participatie [fonds]
. Hierover zou ik nog gaarne de volgende stukken ontvangen:
-storingsbewijs van € 10.000
-nadere documentatie inzake de invulinstructie. Hier hebben we al telefonisch
contact gehad. Met neme gaat het mij dat u deelneemt met een participatie van
€ 10.000 en dat in de invulinstructie staat dat u bij overige bedrijfskosten en privé
stortingen een bedrag van € 20.000 moet invullen.”
4.2.
Per brief met dagtekening 29 juli 2015 heeft belanghebbende het eerste informatieverzoek van de inspecteur beantwoord, en per brief met dagtekening 25 augustus 2015 het tweede informatieverzoek. Belanghebbende heeft daarbij (in ieder geval) de volgende informatie aan de inspecteur verstrekt:
- Een invulinstructie voor de aangifte, opgesteld door het [fonds] ;
- Een onderdeel van de prospectus met daarin de verwachte rendementen indien gebruik gemaakt wordt van fiscale faciliteiten;
- Een stortingsbewijs;
- De jaarrekening 2013 van het [fonds] ;
- Een toelichting van de accountants van het fonds aan belanghebbende over de achtergrond van de invulinstructie.
4.3.
In augustus 2015 is de inspecteur een derdenonderzoek (het derdenonderzoek) bij het [fonds] gestart.
4.4.
De inspecteur heeft de primitieve aanslag IB/PVV 2013 conform de ingediende aangifte opgelegd op 14 oktober 2015.

Motivering

Beschikt de inspecteur over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt?
5. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de inspecteur een navorderingsaanslag opleggen als enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De last om aannemelijk te maken dat sprake is van een nieuw feit rust op de inspecteur.
5.1.
De inspecteur stelt dat de conclusie van het derdenonderzoek een nieuw feit vormt dat navordering rechtvaardigt. Pas op 11 maart 2016, het moment dat de resultaten van het derdenonderzoek bekend zijn geworden, is duidelijk geworden dat de participatie in het [fonds] mogelijk geen bron van inkomen vormde, aldus de inspecteur.
Belanghebbende betwist dat de conclusie van het derdenonderzoek een nieuw feit vormt dat navordering rechtvaardigt. Alle stukken waarop de inspecteur in het derdenonderzoek de conclusie baseert dat geen sprake is van een bron van inkomen bij investeringen in het [fonds] zijn door belanghebbende op verzoek verstrekt voorafgaand aan de vaststelling van de primitieve aanslag. Daardoor kan de uitkomst van het derdenonderzoek niet als een nieuw feit worden beschouwd, is de navorderingsaanslag onbevoegd opgelegd en dient deze te worden vernietigd, aldus belanghebbende.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de inspecteur heeft gesteld dat er meer ten grondslag lag aan de conclusies van het derdenonderzoek dan de stukken die belanghebbende tijdens de aanslagregeling heeft aangeleverd, zonder enige onderbouwing van die stelling met stukken. Belanghebbende heeft dit betwist. Tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het derdenonderzoek een nieuw feit oplevert dat navordering rechtvaardigt. Niet aannemelijk is gemaakt dat er stukken in het derdenonderzoek naar boven zijn gekomen die niet al door belanghebbende zijn verstrekt of die meer informatie verschaffen dan wat al in de door belanghebbende verstrekte stukken staat. Omdat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit is de navorderingsaanslag onbevoegd opgelegd. De rechtbank zal de navorderingsaanslag om die reden vernietigen.
5.3.
Dat de inspecteur het derdenonderzoek en de bijbehorende gegevens die volgens de inspecteur tot een nieuw feit leiden niet heeft ingediend is als zodanig ook een schending van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat de rechtbank de navorderingsaanslag zal vernietigen en om die reden een proceskostenvergoeding toekent, verbindt zij daar geen verdere consequenties aan.
Immateriële schadevergoeding
6. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. [1] Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de redelijk termijn van twee jaar dient te worden verlengd met 30 maanden, gelet op het door belanghebbende verzochte uitstel in de bezwaarfase. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen en zal uitgaan van een redelijke behandeltermijn van 54 maanden.
6.2.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 10 oktober 2018. Omdat de rechtbank op 21 december 2023 uitspraak doet heeft de procedure in totaal 63 maanden geduurd. De redelijke termijn is daarmee met 9 maanden overschreden. [2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 1.000, geheel toe te rekenen aan de bezwaarfase. De inspecteur zal daarom worden veroordeeld tot de betaling van dit bedrag.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De navorderingsaanslag wordt vernietigd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In de bezwaarfase is geen bijstand verleend door een gemachtigde. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674.
7.2.
Tenslotte heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 1.000.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vernietigt de navorderingsaanslag;
-bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden;
-veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan belanghebbende;
-veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.000.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 21 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.63 -54.