In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Schouwen-Duiveland, die op 25 augustus 2021 een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2020 heeft opgelegd. De aanslag bedraagt € 1.153,02 en is gebaseerd op het ter beschikking hebben van een gemeubileerde woning aan [adres] te [plaats 2], met een heffingsgrondslag van € 338.000. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de heffingsambtenaar door twee vertegenwoordigers. Belanghebbende is eigenaar van de woning, maar heeft zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Schouwen-Duiveland. De woning wordt verhuurd via [B.V.], waarvoor op 7 maart 2020 een verhuurovereenkomst is gesloten. Belanghebbende stelt dat de woning voor maximaal 90 dagen per jaar beschikbaar was voor eigen gebruik, wat hem zou vrijwaren van de forensenbelasting.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft opgelegd. De regelgeving van de gemeente Schouwen-Duiveland stelt dat forensenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen die, zonder hoofdverblijf in de gemeente, op meer dan 90 dagen van het belastingjaar een gemeubileerde woning beschikbaar houden. De rechtbank concludeert dat belanghebbende in 2020 meer dan 90 dagen gebruik heeft gemaakt van de woning, waardoor zijn beroep op de b-grond faalt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag forensenbelasting wordt gehandhaafd en belanghebbende geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.