In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 januari 2021. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 26 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak, een hoekwoning in Schouwen-Duiveland, vastgesteld op € 247.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde van Bezwaarmaker.nl.
De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarde onderbouwd met een taxatiematrix, waarin vergelijkingsobjecten waren opgenomen. Belanghebbende betwistte de vergelijkbaarheid van enkele objecten, maar de rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de waardebepaling. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, maar erkent dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 200, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden.
De uitspraak van de rechtbank houdt in dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen worden gehandhaafd, maar dat er een schadevergoeding wordt toegekend wegens de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft ook proceskosten vergoed aan belanghebbende, die door de heffingsambtenaar en de Staat ieder voor de helft moeten worden betaald.